Psalms 31:12

16) grotelijks

Hebr. zeer.

17) vlieden

Opdat zij bij mijne wederpartijders niet verdacht mogen worden, alsof zij mijne zaak toegedaan of mijne vrienden waren.

Psalms 88:3-5

8) voor uw

Dat is, in uwe tegenwoordigheid.

9) der tegenheden

Hebr. der kwaden en der tegenheden zat te zijn, is te zeggen daarvan overladen te zijn. Zie de aantekening bij Job 7:4.

Job 7.4

10) mijn leven

Dat is, tussen den dood en mij is schier geen onderscheid; Ps. 107:18 wordt het graf genoemd de poort des doods.

Ps 107.18

11) graf.

Hebr. scheol; zie Gen. 37:35.

Ge 37.35

Psalms 143:3

6) Want de

Deze woorden hangen aan het eerste vers van deze psalm. Zie Ps. 143:1.

Ps 143.1

7) vijand vervolgt

Te weten, Saul met zijn aanhang.

8) mijn ziel,

Dat is, mijn leven, of persoon, gelijk Ps. 6:4.

Ps 6.3

9) hij vertreedt

Dat is, hij tast mij zo hard aan dat ik nauwelijks leven in mij heb; of, hij zal mij en de mijnen haast vertreden, tenzij dat God ons uit zijne handen verlost.

10) mijn leven ter

Anders: mijn rot, mijn bende; dat is, allen die bij mij zijn. Zie Ps. 141:7.

Ps 141.7

11) hij legt mij

Dat is, hij maakt dat ik en degenen, die bij mij zijn, in duistere hoeken en gaten ons moeten verkruipen en verbergen. Want David had, met zijn krijgsvolk, zijn verblijf in een spelonk; Ps. 142:1.

Ps 142.1

12) als degenen,

Alsof hij zeide: Wij kruipen in holen en spelonken ie en onder de aarde, gelijk zijnde dengenen, die voorlang gestorven zijn en onder de aarde begraven liggen.

Isaiah 59:10

24) Wij tasten

Zie Job 5:14, en Job 12:25, en vergelijk Deut. 28:29.

Job 5.14 12.25 De 28.29

25) woeste plaatsen

Anders: vettigheden, of vette plaatsen; waarvan de zin zou zijn: Wij zijn wel in voorspoed en in overvloed van alle dingen, in een goed vet land; evenwel zijn wij als doden, midden in den zegen; wij kunnen van den rijken zegen Gods niet genieten, vanwege de bangheid, die wij hebben voor onze vijanden.

Amos 2:2

4) vuur in Moab zenden,

Gelijk in Amos 2:4, en in Amos 2:5.

Am 2.4,5

5) Kerioth verteren;

Ene stad der Moabieten. Zie Jer. 48:24.

Jer 48.24

6) sterven

Dat is, ondergaan, zijn staat verliezen. Verg. Hos. 13:1, met de aantekening. Doch men kan hier eigenlijk verstaan dat de Moabieten omgebracht zullen worden door den vijand.

Ho 13.1

7) gedruis,

Van oorlog en vijandelijken overval.

8) gejuich,

Gelijk in Amos 1:14, zie aldaar.

Am 1.14

Ephesians 2:1

1) [heeft Hij

Deze woorden, met andere letters gedrukt, worden om der klaarheid wille uit Ef. 2:5 verhaald, waar de verklaring te zien is.

Eph 2.5

2) dood waart

Dat is, niet alleen den tijdelijken en eeuwigen dood onderworpen; maar ook zonder enig leven en beweging in geestelijke zaken, gelijk dit woord dood zijn ook elders wordt genomen; Rom. 6:13; Ef. 5:14; Col. 2:13; 1 Tim. 5:6.

Ro 6.13 Eph 5.14 Col 2.13 1Ti 5.6

Revelation of John 3:1

1) den engel der

Zie hiervoor Openb. 2.

2) is:

Dit was een zeer grote en vermaarde stad in Lybi‰, waar eertijds het hof en de woonplaats van den koning Cresus geweest is.

3) die de zeven Geesten Gods

Daar deze titel in de beschrijving van de verschijning van Christus, Openb. 1, niet staat, zo menen sommigen dat die genomen is uit de voorrede van dit boek, Openb. 1:4, waar de Heilige Geest zo wordt genaamd om de redenen daar verklaard. Want de Heilige Geest is niet alleen de Geest des Vaders, maar ook des Zoons, die Hij zijn gelovigen tot een leidsman en trooster geeft, Joh. 15:26; Gal. 4:6. Anderen menen dat deze zeven geesten hier zeven engelen zijn, waarvan meermalen in deze openbaring wordt gesproken, die in Christus' hand als Zijn dienaars zijn, om die te gebruiken waar het Hem belieft, gelijk ook de zeven sterren, de zeven engelen of opzieners der gemeente betekenen, gelijk verklaard is Openb. 1:20. Doch daar het woord geesten in deze openbaring nergens van de engelen wordt gebruikt, zo is de eerste verklaring de beste.

Re 1.4 Joh 15.26 Ga 4.6 Re 1.20

4) den naam hebt dat

Dat is, den schijn dat gij een naarstig en trouw opziener der gemeente zijt, en gij zijt het niet, gelijk Openb. 3:2 verklaart.

Re 3.2

Revelation of John 20:5

14) overigen der doden

Dat is, die in hun zonden en bijgelovigheden dood waren; gelijk dit woord dood ook genomen wordt Matth. 8:22; Joh. 5:25; 1 Tim. 5:6.

Mt 8.22 Joh 5.25 1Ti 5.6

15) werden niet weder levend,

Dat is, stonden uit hun zonden niet op of bekeerden zich niet; gelijk in dergelijke zaak gesproken wordt Openb. 9:20.

Re 9.20

16) totdat de duizend

Dat is, zelfs niet al den tijd, dat de satan gebonden is geweest; veel min daarna als de satan weder was losgelaten. Zie dergelijke wijze van spreken 2 Sam. 6:23; Matth. 1:25.

2Sa 6.23 Mt 1.25

17) Deze is de eerste

Namelijk uit den dood der zonde; gelijk de val in de zonde de eerste dood is, en het eerste sterven van de mensen naar den geest. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 5:25; Col. 3:1; Ef. 2:5, en Ef. 5:14.

Joh 5.25 Col 3.1 Eph 2.5 5.14
Copyright information for DutKant