Psalms 35:16

29) spotachtige

Of, smetbroeders, tafellikkers. Hebr. eigenlijk, spotters van den koek, of koekspotters. [Hebr. spotting van den koek]; dat is, die hunne gebaren en tongen om een stuk broods, of smets, [gelijk men zegt] verkopen, sprekende en doende alles naar het believen desgenen, die hun buik vult, waarom ook het Hebreeuwse woord bij sommigen voorts genomen wordt voor boetsmakers, spotvogels. Hij wil zeggen: Als zij bij dit hun volkje zijn, dan uiten zij de bitterheid huns harten tegen mij, wensende mij alles kwaads en verdrietig zijnde dat het nog zo lang met mij duurt. Van het knarsen met de tanden, zie Job 16:9.

Job 16.9
Copyright information for DutKant