Psalms 36

1) opperzangmeester

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1

2) De overtreding

Dat is, als ik het boos en zorgeloos wezen en doen der goddelozen aanmerk en overweeg, zo word ik gedrongen bij mijzelven zo zeker te geloven dat zij geen vrees noch schrik voor God hebben, alsof de goddelozen zulks met ronde woorden zeiden; zo klaar blijkt de goddeloosheid in hunne werken, hetwelk mij wee doet in het binneste van mijn hart.

3) als men

Of, totdat men zijne ongerechtigheid bevindt, [die] te haten, of hatelijk [is]. Dat is, al wordt zijne boosheid gans openbaar en als handtastelijk, zulks dat zij van een ieder gehaat wordt, evenwel behaagt en pluimstrijkt hij zichzelven in het boze en gaat er immer in voort; anders; als hij zijne ongerechtigheid, dat is, zijn boos voornemen] volbrengt, of verkrijgt, die hij behoorde te haten; dat is, als het hem naar zijnen zin gaat, zo dunkt hem dat zijn doen goed is, hoewel hij een afschrik daarvan behoorde te hebben.

4) onrecht

Dat is, ondeugdelijk, schadelijk en bedriegelijk, of strekkende tot verdriet, schenderij en bedrog der vromen.

5) hij laat

Dat is, hij wil zich van nieumand laten onderwijzen tot enige verbetering zijns levens, hij is vertwijfeld, hardnekkig en ongevoelig.

6) O HEERE

Tegen al het woelen en woeden der goddelozen, mitsgaders zijn hartzeer, dat hij daaruit schepte, troost en verkwikt zich de profeet met betrachting van Gods onbegrijpelijke, ondoorgrondelijke en bestendige goedheid, trouw en gerechtigheid, die Hij bewijst in de regering zo van alles in het algemeen, als van zijn volk in het bijzonder, dat Hij, niettegenstaande der goddelozen vijandschap, overvloediglijk begenadigt en van hunner vijanden rechtvaardigen en eindelijken ondergang verzekert.

7) Gods

Dat is, gelijk de allergrootste en allerhoogste bergen. Zie van deze manier van spreken Gen. 13:10. De zin is dat Gods gerechtigheid zich alom vertoont, bestendig en vast is, ook ons begrip verre teboven gaande. Zie Ps. 36:11.

Ge 13.10 Ps 36.10

8) afgrond

Dat is, uw raad en regering, of wijze van doen, die Gij houdt zo in de uitverkorenen en verworpenen, is ondoorgrondelijk. Zie Rom. 11:33.

Ro 11.33

9) mensen

Hebr. mens en beest. Zie Matth. 5:45; 1 Tim. 4:10, en Job 39:1, enz., Ps. 147:9.

Mt 5.45 1Ti 4.10 Job 38.39 Ps 147.9
10) schaduw

Zie Ruth 2:12. en verg. met deze plaats Job 36:11. met de aantekening.

Ru 2.12 Job 36.11
11) dronken

Versta hier, de geestelijke spijs en drank der ziel. Zie Jes. 25:6, en 65:13, en 66:11. en verg. Ps. 63:6; Ps. 65:5. Jer. 31:12,14; Jer. 50:19, idem het Hooglied van Salomo.

Isa 25.6 65.13 66.11 Ps 63.5 65.4 Jer 31.12,14 50.19
12) levens

Dat is, een levende en altoosdurende fontein, waardoor de ziel geestelijk leeft, overvloediglijk gelaafd, onderhouden en verkwikt wordt. Verg. Joh. 4:14; Joh. 7:38,39. Jer. 2:13; Jer. 17:13.

Joh 4.14 7.38,39 Jer 2.13 17.13

13) uw licht

Dat is, als Gij ons door uw Heiligen Geest verlicht, en uw vaderlijk aanschijn in den Messias vertoont, dan bekomen wij het rechte verstand van uwe genadewerken en genieten een levenden troost en hartelijke blijdschap. Verg. Job 29:3. Ps. 4:6,7; Ps. 27:1, met de aantekening, Jes. 9:1. Jak. 1:17. idem voor zoveel dit de heerlijkheid des eeuwigen levens mede aangaat; Ps. 16:11; Ps. 17:15. idem Zach. 14:6,7. Col. 1:12. Openb. 21:11,23; Openb. 22:5.

Job 29.3 Ps 4.5,6 27.1 Isa 9.2 Jas 1.17 Ps 16.11 17.15 Zec 14.6,7 Col 1.12 Re 21.11,23 22.5
14) Strek

Of, ga voort, verleng, vervolg. Verg. Jer. 31:3.

Jer 31.3

15) uwe gerechtigheid

Die medebrengt dat Gij uwe beloften houdt, die oprecht van harte zijn beschermt, hunne vijanden straft, en alzo alles [niettegenstaande het goddeloze gewoel] in goede richtigheid houdt.

16) hovaardigen

Hebr. der hovaardij; dat is, der hovaardigen, [zie Job 35:13.] die mij onder de voeten zoeken te treden, of den voet mij op den nek te zetten.

Job 35.13

17) omzwerven

Of,verjagen mij niet.

Copyright information for DutKant