Psalms 69:14

22) mij aangaande,

Alsof hij zeide: Ik weet in al deze mijne zwarigheden geen andere toevlucht dan tot U.

23) tijd

Besloten in uw wijzen en zeer genadigen raad, waarin Gij de tijden en minuten hebt geordineerd, wanneer Gij metterdaad wilt en zult bewijzen welke gunst Gij uwen kinderen toedraagt. Anders, [in] den tijd des welbehagens verhoor mij, o God, naar, enz. Verg. Jes. 49:8; 2 Cor. 6:2.

Isa 49.8 2Co 6.2

24) grootheid

Of, veelheid.

25) getrouwheid

Dat is, heilzame trouw, die vereist dat Gij naar uwe beloften mij hoort en helpt.

Isaiah 42:25

71) over hen uitgestort

Hebreeuws, over hem; te weten over Jakob, of over Isra‰l, uit Jes. 42:24.

Isa 42.24

72) de grimmigheid

Dat is, zijne straffen; zie de aantekening Ps. 79:6.

Ps 79.6

73) de macht

Het leger der Assyri‰rs en andere vijanden.

74) zij merken

Dat is, de Isra‰lieten hebben geen acht gegeven op de gerichten van God en de oorzaken derzelve.

75) in brand gestoken,

Dat is, Hij heeft hen vernield door velerlei pijnlijke jammeren en ellenden.

74) zij nemen het niet

Dat is, de Isra‰lieten hebben geen acht gegeven op de gerichten van God en de oorzaken derzelve.

Jeremiah 7:20

34) de mensen

Hebreeuws, over den mens en over het beest.

Jeremiah 10:25

71) Stort

Alsof hij zeide: Wilt Gij immers uw vollen toorn uitstorten, doe het toch niet over uw eigen volk, maar liever over uwe en uws volks vijanden.

72) niet kennen,

Zie Job 18:21, en Ps. 79:6.

Job 18.21 Ps 79.6

Ezekiel 7:8

21) in kort Mijn

Hebreeuws, van nabij.

22) grimmigheid

Dat is, de straffen mijner grimmigheid in grote menigte en met geweld over u zenden. Alzo onder Ezech. 20:8,13. Zie Ps. 79:6.

Eze 20.8,13 Ps 79.6

23) tegen u volbrengen,

Vergelijk boven Ezech. 5:13.

Eze 5.13

24) wegen,

Dat is, werken, doen en laten, gelijk boven Ezech. 7:3.

Eze 7.3

Ezekiel 20:33-34

78) sterke hand,

Dat is, sterke en harde plagen. Zie Exod. 3:19, en Exod. 9:3; Job 13:21 met de aantekening.

Ex 3.19 9.3 Job 13.21

79) uitgestrekten arm,

Dat is, geweldige, wijdlopende en langdurige straffen. Vergelijk Jer. 21:5, en boven Ezech. 4:7.

Jer 21.5 Eze 4.7

80) uitgegoten grimmigheid

Zie boven Ezech. 7:8.

Eze 7.8

81) over u zal regeren!

Dat is, uw Heere en Koning zijn, zulks dat het in uwe vrijheid en vermogen niet staan zal van mij af te gaan en mij te verlaten om een anderen overheer te verkiezen.

82) uit de volken voeren,

Velen verstaan door dezen, die met den koning Jojachin weggetrokken zijn naar Babel, 2 Kon. 24:12. Hoewel daaronder ook kunnen verstaan worden die door de laatste belegering onder Zedekia in de omliggende landen verstrooid zijn geworden. Vergelijk Jer. 40:11,12.

2Ki 24.12 Jer 40.11,12

Hosea 5:10

28) landpalen verrukken;

Dat God scherpelijk vervloekt en verboden had, Deut. 19:14, en Deut. 27:17; Job 24:2; Spreuk. 22:28. Desgelijks deden de regenten van Juda ten tijde van Achaz, als zij de grenzen van den reinen godsdienst, van God gesteld en van de vrome koningen bewaard, verrukten, en de grenzen van hun ambt tebuiten gingen, en alles voorts in verwarring brachten, hetwelk op de verwarring der religie door Gods rechtvaardig oordeel placht te volgen; zie 2 Kon. 16, en zulks trekt met zich een zondvloed van Gods toorn, die alles overloopt en in verderf stelt.

De 19.14 27.17 Job 24.2 Pr 22.28

29) water, over hen uitgieten.

Zie Ps. 79:6.

Ps 79.6
Copyright information for DutKant