Psalms 73:3

5) dwazen,

Zie van het Hebr. woord Ps. 5:6.

Ps 5.5

6) vrede.

Dat is, tijdelijk geluk en voorspoed.

Psalms 75:4

9) versmolten;

Vanwege de vorige beroerten, allerlei ongebondenheid, schrik en vrees; alzo Joz. 2:9. Verg. Deut. 1:28.

Jos 2.9 De 1.28

10) vastgemaakt.

Of, gerecht, recht gesteld. Ik heb begonnen alles in goede orde [in religie, politie en justitie] in Juda te herstellen, en zal zo, door Gods genade, voortgaan.

11) Sela.

Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2

Psalms 102:8

14) Ik waak

Ik kan niet slapen.

15) als een

Dat is, gelijk een mus, die haar wederpaar verloren heeft.

Ecclesiastes 2:2

5) Tot het lachen

Versta dit alzo, dat het veel en onmatiglijk lachen en springen meer een gekke en onwijze, dan een wijze en verstandige man betaamt, Spreuk. 20:1. Maar om zekere oorzaken somtijds matiglijk lachen is niet te berispen.

Pr 20.1

6) vreugde:

Versta hier, vleselijke of wereldse vreugde.

7) Wat maakt deze?

Of, waarom doet gij dit? De zin is, wat voordeel brengt deze wereldse vreugde mede? Immers deugt en dient zij niet om de ware gelukzaligheid te erlangen.

Ecclesiastes 2:12

33) Daarna wendde ik mij,

Dat is, ik begaf mij tot overlegging van de wijsheid en de dwaasheid, die ik beide beproefd had, om te oordelen bij mijzelven bij welke de uitnemendheid was.

34) om te zien

Dat is, om terdege te merken op de wijsheid.

35) hoe zou een mens,

Anders: want wat zou de mens doen, die na de koning komen zal? Even hetzelfde, dat alrede gedaan is. De zin is: Zo er iemand is, die meent dat ik, die zo een machtig en wijs koning ben, alles niet wel verstaan noch ervaren heb, en dat er overzulks enig ander middel zou mogen zijn om tot de gelukzaligheid te komen, die dwaalt grovelijk, hij zal niet anders vinden dan hetgeen ik daarvan verklaar, een ieder mag zich hierin op mijn woord wel verlaten.

36) den koning

Dat is, mij. Hij wil zeggen: die zou kunnen doen wat ik, die een machtig koning ben, gedaan heb?

Ecclesiastes 7:9

20) Zijt niet haastig in uwen geest om te toornen

Hij spreekt van een onbehoorlijke toorn, die lang duurt en, plaats nemende in het hart van de mens, in haat verandert. Anderszins is er ook een loffelijke toornigheid bij de wijzen, die zich om behoorlijke oorzaken vertoornen, maar geen kwade toorn lang in den boezem of in het hart dragen. Van het woord boezem, of schoot, zie Job 19:27.

Job 19.27

Ecclesiastes 10:13

39) zijns monds

Dat is, de woorden zijns monds.

40) is boze dolligheid.

Dat is, schadelijke dolligheid, namelijk omdat zijne dolligheid meer en meer toeneemt.

Isaiah 44:25

86) der leugendichters

Dat is, der afgodendienaars; of der tekenbeduiders, voorzeggers, enz. op welker ijdele voorzeggingen de Babyloni‰rs en heidenen groot acht gaven.

87) de waarzeggers

Zie Spreuk. 16:10.

Pr 16.10

88) de wijzen

Dat is, die menen wijs te zijn; zie Job 5:13.

Job 5.13

89) achterwaarts

Dat is, hunne aanslagen teniet doet.

90) [Die] hun wetenschap

Of, die hunne kunst dwaas maakt.

Jeremiah 50:38

93) Droogte zal zijn over haar wateren,

Vergelijk boven de aantekening Jer. 50:24.

Jer 50.24

94) van gesneden beelden,

Vol van afgoderij, die zij met de gesneden beelden bedrijven.

95) razen naar

Als dolle, onzinnige mensen. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 5:6.

Ps 5.5

96) schrikkelijke [afgoden].

Hebreeuws, verschrikkingen. Alzo worden de afgoden met recht genoemd, omdat sommige schrikkelijk van gedaante zijn, en in het algemeen den afgodendienaren schrik aanbrengen. Gelijk zij elders om gelijke oorzaak smarten genoemd worden. Zie 2 Sam. 5:21. Met denzelfden naam, Emim, zijn eertijds vanwege hunne verschrikkelijkheid, enige reuzen genoemd. Zie Gen. 14:5, en Deut. 2:10, met de aantekening. En zodanigen plegen zich wel de macht en heerschappij over anderen aan te nemen, en voorts naar de wijze der heidenen tot afgoden gemaakt te worden. Zulk een is ook zonder twijfel geweest Nimrod de eerste stichter der Assyrische en Babylonische heerschappij; zie Gen. 6:4, en Gen. 10:8.

2Sa 5.21 Ge 14.5 De 2.10 Ge 6.4 10.8
Copyright information for DutKant