1 Corinthians 15:20-23

De regering van Christus

De verzen die je zojuist hebt gelezen, vormen een soort tussenzin. Sommige vertalingen, zoals deze die hierboven staat, geven dat ook aan door dit gedeelte tussen haakjes te zetten. Het vers hierna, 1Ko 15:29, sluit aan op het vers hiervoor, 1Ko 15:19. We zullen dat zien als we daaraan toe zijn. Tussenzinnen lopen de kans over het hoofd te worden gezien, alsof ze niet zo belangrijk zijn. In de Bijbel is dat niet zo.

Deze tussenzin bijvoorbeeld geeft een schitterend overzicht van de loop van de geschiedenis vanaf de opstanding van Christus tot de eeuwige heerlijkheid, waar de tijd is opgehouden. Het is wel beknopt, maar de toekomst straalt je tegemoet. Het lijkt wel of Paulus niet kán doorgaan met nog meer argumenten op te noemen om de dwaasheid van de dwaling over de opstanding aan te tonen, maar nu eerst de geweldige, positieve gevolgen van de opstanding van Christus wil laten zien.

1Ko 15:20. Na de troosteloze conclusie die hij getrokken heeft in het geval dat Christus niet zou zijn opgestaan, klinkt het eerste vers dat je hebt gelezen als een juichkreet: “Christus is opgewekt”! Hij is opgewekt uit de doden. Dat is iets anders dan dat Hij is opgewekt uit de macht van de dood. Dit laatste betekent dat Hij niet door de dood kon worden vastgehouden en dat Hij weer levend is geworden. In deze zin hebben de oudtestamentische gelovigen en ook de discipelen in de opstanding van de doden geloofd. Ze hebben geloofd dat de doden die in het geloof gestorven zijn, weer een keer levend zullen worden.

Wanneer de Heer op een zeker ogenblik spreekt over Zijn opstanding uit de doden, begrijpen Zijn discipelen niet wat Hij daarmee bedoelt (Mk 9:9-10). Wat wil het dan zeggen dat Hij uit de doden is opgewekt? Dat wil zeggen dat Hij tussen al de doden uit als Enige is opgewekt. Hij is opgewekt, terwijl alle andere doden in het graf zijn gebleven.

Hij wordt de Eersteling genoemd, want Hij is de Eerste Die opgewekt is. Later zullen er meer opgewekt worden. In 1Ko 15:23 gaat Paulus daarop door. Degenen die later zullen worden opgewekt, zijn de gelovigen, want er wordt gesproken over ‘hen die ontslapen zijn’, en het woord ‘ontslapen’ wordt alleen voor gelovigen gebruikt. Ook dat komt in 1Ko 15:23 duidelijk naar voren.

1Ko 15:21-22. Eerst geeft Paulus in deze verzen aan wat God met de opstanding wil zeggen. Het indrukwekkende van de opstanding van de Heer Jezus is dat de dood overwonnen is door een Mens! De dood is ook in de wereld gekomen door een mens, namelijk door Adam (Gn 2:17). God heeft tegen Adam gezegd: ‘Op de dag dat je van de boom van de kennis van goed en kwaad eet, zul je sterven’ (Gn 3:17-19). Adam is ongehoorzaam geweest en daardoor is de dood in de wereld gekomen.

Maar nu is door een andere Mens de opstanding van de doden een realiteit geworden. Het leek erop dat de dood het laatste woord had en dat alle plannen van God niet uitgevoerd konden worden. Niemand is ooit ontkomen aan de gevolgen van Adams daad, allen zijn gestorven. Dat door de macht van God Henoch en Elia zonder te sterven naar de hemel zijn gegaan (Hb 11:5; 2Kn 2:11), staat hier buiten en bevestigt alleen maar dat de macht van God eraan te pas moet komen om aan de dood te ontkomen. Tegenover Adam staat Christus. Omdat Christus is opgestaan uit de dood, zullen allen die bij Hem horen een keer levend gemaakt worden.

1Ko 15:23. In dit vers zie je dat er een volgorde in de opstanding is. Er is niet zoiets als een algemene opstanding. De Eersteling, Christus, is al opgestaan. Allen die vanaf Abel – hij is de eerste gelovige die is gestorven – in het geloof gestorven zijn, zijn nog steeds in de graven. Dat zal veranderen wanneer Christus terugkomt. Dan zal Hij allen die in de graven zijn en Hem toebehoren, uit die graven tevoorschijn roepen, zoals Hij Lazarus uit het graf riep (Jh 11:43-44).

1Ko 15:24-25. Vervolgens zal Hij Zijn koninkrijk oprichten in deze wereld en er duizend jaar lang over regeren. Dat staat niet met zoveel woorden in dit gedeelte, maar dat kun je afleiden uit 1Ko 15:24 en de volgende verzen. Dat zal een heerlijke tijd van vrede en gerechtigheid zijn. Over deze tijd staat veel in de profetieën van het Oude Testament. Ook in het Nieuwe Testament tref je verschillende gedeelten aan die gaan over de openbare regering van de Heer Jezus. Na die heerlijke tijd geeft Hij het koninkrijk over aan God de Vader. Dan is het einde van al het tijdelijke gekomen en begint de eeuwigheid.

Bij Hem is het niet gegaan zoals bij alle andere heersers over de koninkrijken van de aarde, aan wie de regering ontnomen is door vijanden of die hun regering hebben overgedragen aan andere (falende) heersers. Hij draagt Zijn koninkrijk ongeschonden over aan God, gezuiverd van alle kwaad. Zijn regering is een volmaakt rechtvaardige regering waarin voor het verkeerde geen plaats is. Voor Zijn vijanden is er geen mogelijkheid meer om aan de macht te komen. Zij worden volledig beheerst door Hem en nooit zullen zij meer in opstand kunnen komen. Dat ligt opgesloten in de uitdrukking “onder Zijn voeten gelegd”.

1Ko 15:26. Dit geldt niet alleen voor alle aardse machten, maar ook voor de laatste vijand die zal worden tenietgedaan, dat is de dood. Job heeft de dood “de koning van de verschrikkingen” genoemd (Jb 18:14). Door middel van de dood oefent de duivel nog zijn terreur uit over allen die hij in slavernij houdt (Hb 2:14-15). De dood zal pas helemaal aan het einde van de tijd volledig uit de schepping worden gebannen.

Door de macht van de Heer Jezus zullen ook de ongelovige doden uit hun graven, of waar ze ook maar zijn, tevoorschijn geroepen worden en geoordeeld worden naar hun werken. Dat moment staat op aangrijpende wijze beschreven in Openbaring 20 (Op 20:11-15).

1Ko 15:27. Er bestaat dan ook geen enkele twijfel over de allesbeheersende, eeuwige regering van Christus: alles is zonder uitzondering aan Zijn voeten onderworpen. Het is daarbij duidelijk dat God Zelf niet onderworpen is wanneer Hij “alles aan Zijn voeten onderworpen” heeft. God vormt een uitzondering op dit “alles”.

Er is, en dat is een groot wonder, nog een uitzondering op dit ‘alles’ en dat is de gemeente. Deze uitzondering wordt vermeld in Efeziërs 1 (Ef 1:22-23). Daar staat ook dat God alles aan de Heer Jezus heeft onderworpen, zodat de Heer Jezus “Hoofd over alles” is. En, zo lees je daar, het is in deze positie als ‘Hoofd over alles’ dat Hij aan de gemeente is gegeven “die Zijn lichaam is”. De gemeente vormt één lichaam met de Heer Jezus. Dat heb je in een eerder gedeelte van deze brief ook gezien. Als de Heer Jezus regeert, doet Hij dat samen met de gemeente, want een hoofd en een lichaam zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden.

Nadat de Heer Jezus Zijn regering op volkomen wijze heeft uitgeoefend en het koninkrijk aan God de Vader heeft teruggegeven, kan de eeuwigheid aanbreken. In Zijn duizendjarige regering heeft Hij als Mens aan alle verlangens van God voldaan, zonder enig falen. De eerste mens faalt als hij de heerschappij over de schepping krijgt, maar de Heer Jezus faalt niet. Hij heeft als de tweede Mens laten zien hoe God het allemaal heeft bedoeld.

Hij heeft in alles God de eer gegeven. Dat heeft Hij altijd gedaan en dat zal Hij eeuwig doen. Hij heeft het gedaan toen Hij als Mens in zwakheid op aarde was, vanaf Zijn geboorte tot Zijn dood. Dat zal Hij doen wanneer Hij, nog steeds als Mens, in heerlijkheid en kracht de duizend jaar zal regeren, wanneer God alles aan Hem heeft onderworpen. Hij zal het ook doen als er van regeren geen sprake meer is en de eeuwigheid is aangebroken.

1Ko 15:28. Als er staat dat ook de Zoon Zelf aan God onderworpen zal zijn, heeft dat betrekking op de eeuwigheid. Hoe moet je je dat nu voorstellen? De Zoon is toch God? Is God dan onderworpen aan God? Je staat hier voor een niet te doorgronden geheimenis. Het wonder van de Persoon van de Zoon bestaat hieruit dat Hij God en Mens in één Persoon is, volmaakt God en volmaakt Mens.

Hij is eeuwig God en is Mens geworden, zonder dat Hij ophoudt God te zijn (Jh 1:1-3; 14). De Zoon is Mens geworden en daarin onderworpen aan de wil van God. Die wil heeft Hij volmaakt uitgevoerd. Hij is Mens geworden om dat tot in eeuwigheid te blijven. Hij zal als Mens ook in de eeuwigheid in alles de wil van God uitvoeren.

Hij, de eeuwige Zoon, is Mens geworden tot in eeuwigheid, opdat God alles in allen zal kunnen zijn. Wanneer dat ogenblik is aangebroken, zijn alle voornemens van God in vervulling gegaan. De eeuwige rust voor God is aangebroken. De liefde en de macht van God hebben op alle terreinen de overwinning behaald. God kan rusten in Zijn liefde. Alles wat er om Hem heen is, zal er zijn voor Hem en alles wat er is, zal zich in Hem verblijden. Overal en in alles zal God te zien zijn en niets anders. Al de wensen van Zijn hart zijn dan volmaakt vervuld …

Lees nog eens 1 Korinthiërs 15:20-28.

Verwerking: Wat spreekt jou het meest aan wanneer je aan de eeuwigheid denkt?

Copyright information for DutKingComments