1 John 3:10-12

De gerechtigheid doen en broederliefde

1Jh 3:4. Johannes spreekt hier over het doen van “de zonde” en “de wetteloosheid”. Dat vormt wel een groot contrast met de hoop op Hem en de reiniging die dat tot gevolg heeft, waarover je in de voorgaande verzen hebt gelezen. Door de tegenstelling voel je de kracht van zijn betoog. Reinigen en doen van de zonde horen bij twee verschillende werelden. Johannes spreekt over “ieder die de zonde doet”. Dat is niet iemand die eens een keer zondigt, maar iemand die de zonde als levenshouding heeft. Hij doet het constant, zondigen is de aard van zijn leven. In zo iemand is niets van God aanwezig. Een gelovige kan zondigen, maar dat is een incident. Hij leeft niet in de zonde, het is niet zijn dagelijkse praktijk.

Als iemand de zonde als levensbeginsel heeft, is hij wetteloos. Wetteloos wil zeggen dat hij totaal geen rekening houdt met enig gezag. Zijn ongebonden wil is zijn enige drijfveer. Aan God laat hij zich niets gelegen liggen. Hij leeft integendeel in opstand tegen Hem (Jb 15:25). Wetteloosheid gaat dan ook veel verder dan overtreding van de wet van God. Als wetteloosheid beperkt was tot het overtreden van de wet, zou zonde beperkt zijn tot de periode van de wet. Maar ook voordat de wet er was, was er zonde in de wereld (Rm 5:13a).

1Jh 3:5. Er is één Mens geweest, Die nooit heeft gezondigd, omdat in Hem geen zonde is. Dat is de Heer Jezus. Hij is geopenbaard – dat is toen Hij op aarde kwam – om de zonden van anderen weg te nemen. Hij heeft die van jou en mij en al Gods kinderen weggenomen door ze op Zich te nemen op het kruis in de drie uren van duisternis. Hij kon dat in jouw en mijn plaats doen, juist omdat in Hem geen zonde is.

1Jh 3:6. Het gevolg is dat jij nu in Hem verblijft, dat wil zeggen dat je een gemaakt bent met Hem omdat je Hem als je leven hebt ontvangen. Daardoor zondig jij niet. Dat klinkt natuurlijk sterk. Je zult direct zeggen dat dit niet zo is, want je weet veel te goed dat je nog wel zondigt. Het gaat er echter om dat je jezelf ziet zoals Johannes het hier voorstelt. Hij zegt dat je in Hem verblijft en dat houdt in dat hij bij jou dezelfde kenmerken ziet als bij de Heer Jezus. Wat de Heer Jezus kenmerkte, kenmerkt nu ook jou.

Johannes ziet je in je nieuwe natuur, los van de mate waarin je nieuwe natuur zichtbaar wordt. Dat is de ene kant van de waarheid. De andere kant is dat “ieder die zondigt” geen deel heeft aan God en Christus. Wie zondigt, heeft zowel God als Christus “niet gezien en niet gekend”. Zo iemand heeft niets met God gemeenschappelijk, wat hij ook aan fraais mag belijden. Zijn belijdenis van hogere kennis van God en diepe ervaring met God is een leugen.

Wat de praktijk betreft, is het zeker zo, dat je niet zondigt als je in je dagelijkse leven in gemeenschap met de Heer blijft, waarbij je in alles naar Zijn wil vraagt en Zijn Woord gehoorzaamt. Toch is dat niet waar het hier om gaat. Het gaat niet om twee soorten gelovigen, trouwe en ontrouwe, maar om twee bronnen van waaruit wordt geleefd. De bron van waaruit de gelovige leeft, is een totaal andere dan de bron van waaruit de ongelovige leeft. Dat is wat Johannes naar voren brengt.

1Jh 3:7. Johannes spreekt tot zijn geestelijke “kinderen” en waarschuwt hen voor de misleiders. Misleiders willen twijfel zaaien over Christus en Zijn werk en loochenen het zelfs. Zij willen je onzeker maken over de kenmerken van de kinderen van God. Laat je niet door hen beïnvloeden, maar houd je aan de duidelijke uitspraken van Gods Woord. Ga niet op je gevoelens af. Die spelen wel een rol, maar zijn geen basis voor het kennen van de waarheid van God.

Jij bent een kind van God en hebt dezelfde aard, dezelfde natuur als God en de Heer Jezus. Als Hij, dat is Christus, rechtvaardig is, dan ben jij het ook. Jezus Christus is de Rechtvaardige, Hij heeft Zijn leven voor jou afgelegd en jij blijft in Hem. Hij is de absolute maatstaf. Als je iemand ziet die de gerechtigheid doet, dat wil zeggen die doet wat recht is volgens God, zie je iemand die doet wat de Heer Jezus is. Zo iemand is daarom ook rechtvaardig.

1Jh 3:8. Tegenover het doen van de gerechtigheid staat het doen van de zonde. In iemand die de zonde doet, herken je de duivel. De oorsprong van de zonde ligt bij de duivel. De duivel zondigt vanaf het begin van zijn bestaan als duivel. Hij is de vader van de zonde. Wie zondigt, vertoont de karaktertrekken van die vader (Jh 8:44). De duivel kan niet anders dan zondigen, het is zijn aard en hij kan niet anders dan daarnaar handelen. Vanaf het begin heeft hij door de zonde de mensen in zijn macht. Ieder mens die in zijn macht is, zondigt zoals hij. Geen mens is ook in staat zichzelf aan de greep van de duivel te ontworstelen of een ander uit zijn macht te bevrijden.

Maar de duivel heeft niet het laatste woord en is niet de overwinnaar. De overwinning is aan de Zoon van God. Wat Johannes van Hem zegt, klinkt als een overwinningsroep: “Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel zou verbreken.” Elke keer dat er ergens op aarde een mens tot bekering komt, wordt een werk van de duivel verbroken. Jij die gelooft, bent daarvan het bewijs. Daarvoor kwam de Zoon van God op aarde en volbracht het werk aan het kruis.

1Jh 3:9. Tegenover ‘uit de duivel zijn’ en ‘de zonde doen’, staat ‘uit God geboren zijn’ en ‘de zonde niet doen’. “Ieder die uit God geboren is”, heeft leven dat zijn oorsprong heeft in God. Dat leven komt in de mens zonder dat hij daar zelf iets aan doet. Dat leven heeft zijn eigen kenmerken. Deze kenmerken zijn eigen aan het zaad van God. Wat uit een zaad voortkomt, beantwoordt aan datzelfde zaad (vgl. 1Ko 15:38). De zonde is totaal vreemd aan het zaad van God. Uit dat zaad komt geen zonde voort, het voert niet tot het doen van de zonde en kan de zonde niet doen, zoals in Hem, de Heer Jezus, geen zonde is. Hij kon niet zondigen. Hij is absoluut gescheiden van de zonde (Hb 4:15; Hb 7:26).

Als je uit God bent geboren, is dat het werk van Gods Woord en Gods Geest (Jh 3:5). Dat is het zaad waarover Johannes hier spreekt (vgl. 1Pt 1:23). Het zaad is het nieuwe levensbeginsel dat God in je heeft geplant. Om dat zaad te planten is Gods Woord gepredikt en in de kracht van de Heilige Geest tot je en in je gekomen. Daardoor ben je innerlijk gereinigd en is het nieuwe leven in je gekomen, waar het tot ontwikkeling en groei komt (vgl. Jk 1:18; 21).

1Jh 3:10. Iemand behoort bij de kinderen van God of bij de kinderen van de duivel. Je ziet hier twee families tegenover elkaar. Uit deze twee families bestaat de hele mensheid. Beide families hebben hun eigen specifieke familiekenmerken. Johannes geeft aan wat niet aanwezig is bij de kinderen van God. Als je bij iemand opmerkt dat het doen van gerechtigheid ontbreekt en dat er ook geen broederliefde is, heb je niet te maken met een kind van God, maar met een kind van de duivel. Kinderen van de duivel hebben geen nieuw leven en kunnen daarom onmogelijk gerechtigheid doen en de broeders liefhebben.

Het doen van gerechtigheid en broederliefde zijn twee afzonderlijke kenmerken van het nieuwe leven, maar ze horen wel bij elkaar. Ze kunnen zelfs niet zonder elkaar. Je ziet hierin de wezenskenmerken van God van Wie Johannes zegt dat Hij licht en liefde is. Waar gerechtigheid doen en broederliefde niet aanwezig zijn, is niets van God aanwezig, maar wordt de duivel openbaar.

1Jh 3:11. Johannes verbindt aan deze constatering de boodschap “dat wij elkaar zouden liefhebben”. Deze boodschap heb je van het begin af gehoord. Er is je nooit iets anders verteld. In het Oude Testament luidde het gebod de naaste lief te hebben. Dat wierp de vraag op wie dan wel de naaste was. Voor de Israëliet was dat zijn volksgenoot. De heidenen werden als geheel gehaat. De Israëlieten mochten hen niet liefhebben, maar moesten hen, toen ze het land in bezit namen, uitroeien. In het Nieuwe Testament tref je een nieuwe orde van zaken aan. Daar kom je de uitdrukking ‘broeders’ tegen. Daarin klinkt een bijzondere waardigheid door.

De Heer Jezus spreekt over de Zijnen als “Mijn schapen” en “Mijn vrienden” (Jh 10:27; Jh 15:14), maar pas in Johannes 20 spreekt Hij voor het eerst over “Mijn broeders” (Jh 20:17). Hij doet dat, nadat Hij is opgestaan. Hij noemt Zijn discipelen zo in Zijn boodschap die Hij door Maria Magdalena aan hen laat brengen. Daarmee plaatst Hij hen op het niveau voor Zijn Vader en Zijn God dat Hij Zelf heeft. Zijn Vader is nu ook hun Vader en Zijn God is nu ook hun God. Dat is iets totaal nieuws. Het gaat niet langer om ‘de naaste’ van een aards volk, maar er is sprake van een nieuw, hemels gezelschap: de familie van God.

1Jh 3:12. Als voorbeeld van het ontbreken van broederliefde en waartoe dat voert, haalt Johannes bij wijze van uitzondering een geschiedenis uit het Oude Testament aan. Hij wijst op Kaïn. Die man had geen broederliefde, maar was “uit de boze”. Dat openbaarde hij ook door zijn broer dood te slaan (Gn 4:8). Zijn broer is Abel. Die naam noemt Johannes niet om de volle nadruk erop te laten vallen dat hij zijn broer doodsloeg. Die daad was een van zijn boze werken, terwijl de werken van zijn broer rechtvaardig waren. Wie uit de boze is, doet boze werken. Door ook de werken van zijn broer te noemen, die rechtvaardig waren, laat Johannes zien dat Kaïn ook door haat gedreven werd.

Je leest drie keer in het Nieuwe Testament over Kaïn en wel over het offer van Kaïn (Hb 11:4), de werken van Kaïn (hier) en de weg van Kaïn (Jd 1:11).

1. Uit zijn offer blijkt zijn eigenwillige godsdienstigheid, zijn onverschilligheid tegenover Gods heiligheid.

2. Uit zijn werken blijkt zijn boosheid, het ontbreken van broederliefde.

3. Uit zijn weg blijkt dat hij God de rug heeft toegekeerd.

Zo is het met Kaïn van kwaad tot erger gegaan. Dat is het gevolg als iemand die geen leven uit God bezit, wordt geconfronteerd met rechtvaardige werken. Die confrontatie toont het gemis ervan aan.

Lees nog eens 1 Johannes 3:4-12.

Verwerking: Welke kenmerken zie je bij iemand die uit God is en welke kenmerken zie je bij iemand die uit de duivel is?

Copyright information for DutKingComments