1 Kings 13:20-24

De aankondiging van het oordeel

God is heilig. De oude profeet krijgt plotseling een woord van de HEERE te horen, iets dat hem al vele jaren niet meer gebeurd moet zijn. Als God de valse profeet Bileam en de valse priester Kajafas dingen kan laten zeggen die Hij wil dat ze zeggen (Nm 22:35; Nm 23:5; 11-12; 16; 26; Nm 24:1-4; 12-13; Jh 11:50-52), kan Hij ook deze oude profeet een woord laten spreken dat Hij wil. Dit ingrijpen van God geeft de maaltijd een dramatische wending. De oude profeet moet zichzelf als leugenaar bekendmaken en de man Gods wordt met Gods oordeel geconfronteerd. De zware straf wordt nog verzwaard doordat hij niet zal worden begraven in het graf van zijn vaderen.

Het is dit keer wel een woord van God. Als het niet Gods woord zou zijn geweest, zou hij zich zeker hebben verontschuldigd. Er is geen persoonlijk woord van de oude man in wat hij tot de man Gods zegt. God komt niet op Zijn woord terug. De zonde van de man Gods is zo groot, dat God hem niet meer als Zijn man kan gebruiken. Er staat niets van enige reactie van de man Gods op de oordeelsaankondiging en ook horen we niet van een reactie van de oude profeet.

De dood van de man Gods

Als de man Gods vertrekt, weet hij dat hij de dood tegemoet gaat. Het gebeurt zoals het is voorzegd. De wijze waarop het gebeurt, is duidelijk van God. De leeuw is een werktuig in Zijn hand. De leeuw handelt naar zijn natuur als hij de man Gods doodt, maar hij handelt tegen zijn natuur als hij verder niets doet. Hij blijft bij het lijk staan en laat ook de ezel met rust. Ook de ezel blijft erbij staan. De leeuw blijft er als getuige bij staan, zonder ook maar iets meer te doen dan wat hem is opgedragen.

Als de profeet ervan hoort, spreekt hij over de man Gods als iemand die tegen het bevel van de HEERE weerspannig is geweest. Dat is ook zo. Dan handelt de oude profeet naar zijn verantwoordelijkheid. Hij is medeschuldig en zorgt voor het dode lichaam van de man Gods. Hij haalt hem op en legt hem in zijn eigen graf.

Hij geeft zijn zonen de opdracht om hem, als hij zelf begraven wordt, naast de man Gods te begraven. Hij spreekt niet van ‘mijn’ graf – het was “zijn [eigen] graf”, 1Kn 13:30 –, maar van “het graf waarin de man Gods begraven is”. Die vereenzelviging voorkomt dat zijn beenderen worden verbrand als Josia handelt naar wat de man Gods heeft aangekondigd (2Kn 23:17-18).

Copyright information for DutKingComments