1 Kings 4:25

Grootheid van Salomo

Salomo regeert over een volk “zo talrijk als de zand[korrels] die aan de zee zijn” (1Kn 4:20). “In een talrijk volk ligt de glorie van een koning” (Sp 14:28a). Als dat voor Salomo al zo is, hoeveel te meer dan voor de Heer Jezus. Dat volk eet en drinkt en is blij. Hoe zou het ook anders kunnen met zo’n koning aan de macht, die het kwade straft en het goede beloont.

We hebben hier een prachtig beeld van de situatie in het vrederijk onder de regering van de Heer Jezus. Het is een voorlopige vervulling van de belofte aan een talrijk nageslacht (Gn 22:16-17) en het voorzien van eten en drinken (Lv 26:5). Zo kan het in ons persoonlijk leven zijn en onder het volk van God als geheel als de Heer Jezus als de ware Salomo de regering in ons leven en in het leven van ieder van de Zijnen in handen heeft.

Zij hebben vreugde in het gebruik van hun overvloed aan eten en drinken. Salomo heeft niet alleen zelf van al het goede in overvloed genoten, maar hij heeft ook al zijn onderdanen in staat gesteld om hetzelfde te doen. Hij heeft hun geleerd dat God hun deze overvloed heeft gegeven om er met dankbaarheid en voldoening gebruik van te maken. De mens mag met vreugde zijn brood eten en met een vrolijk hart zijn wijn drinken: “Ga [uw weg], eet uw brood met blijdschap, drink uw wijn met een vrolijk hart, want God schept al behagen in uw werken” (Pr 9:7). David is in zijn psalmen het volk voorgegaan in het vertroostende genot van gemeenschap met God. Salomo gaat hen voor in het aangename gebruik van de goede dingen van het leven.

Wat betreft de actuele situatie onder Salomo zijn de vreugde en de vrede van beperkte duur. Dat schemert al door als we aan het begin van 1Kn 4:20 lezen over “Juda en Israël”, waardoor ons wordt gewezen op het feit dat er toch een scheiding zal zijn in de eenheid van het rijk tussen Juda en Israël. Het is alsof de schrijver daarmee aangeeft dat er onder de oppervlakte ontrouw aanwezig is die, zoals de geschiedenis aantoont, zal voeren tot de scheuring van het rijk in deze twee delen.

Een volgend kenmerk van het rijk – na de vorsten en de voedselvoorziening – is de omvang ervan (1Kn 4:21), dat ook een voorlopige vervulling is van de beloofde omvang (Gn 15:18-21). De grens loopt van de Eufraat in het noordoosten naar het gebied van de Filistijnen in het westen en Egypte in het zuidwesten.

Ook de hoeveelheid voedsel die Salomo nodig heeft (1Kn 4:22-23), toont zijn grootheid. Daarbij steekt de hoeveelheid die Nehemia later ter beschikking staat, schril af (Ne 5:17-18). Ahasveros heeft eens een feestmaal aangericht om daardoor zijn koninklijke heerlijkheid voor zijn dienaren te tonen. Die maaltijd duurt honderdtachtig dagen (Es 1:3-4). De heerlijkheid van Salomo is dat hij om zo te zeggen een tafel heeft voor het hele volk en dat gedurende zijn hele leven (1Kn 4:25). Christus gaat echter alles te boven. Hij heeft een tafel – een tafel is een beeld van gemeenschap – waaraan al de Zijnen tot in eeuwigheid mogen zijn om zich te voeden met de onuitputtelijke heerlijkheden van Zijn Persoon.

Overigens betekent de levering door het volk van deze grote hoeveelheden voedsel en alle andere benodigdheden voor een dergelijke hofhouding dat het volk welvarend is. De inkomsten van Salomo komen ook nog vanuit schatplichtige omliggende landen. Dertig kor fijn meel is ongeveer zesduizend vijfhonderd liter en zestig kor is het dubbele. Afgeleid van deze hoeveelheden is wel berekend dat de hofhouding van Salomo uit ongeveer veertienduizend personen heeft bestaan.

We zien hoe het vrederijk gestalte krijgt, al is het niet in zijn uiteindelijke, definitieve vorm (1Kn 4:24-25). Nooit is er een rijk geweest dat zo schitterend verwijst naar het rijk van de Heer Jezus als dit van Salomo. Het volk woont in rust, “ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom”. Deze uitdrukking wordt voor het vrederijk onder de regering van de Messias gebruikt door de profeten Micha en Zacharia (Mi 4:4; Zc 3:10). Vrede en gerechtigheid (Jr 23:5-6), voorgesteld in de vijgenboom, en blijdschap, voorgesteld in de wijnstok (Ri 9:13a), worden in het vrederijk algemeen genoten.

Het volk is gerust, het woont veilig. Niemand is jaloers op wat een ander heeft. Er is geen ontevredenheid. Ook is er geen angst voor gevaar van vijanden, van buiten of van binnen. Iedereen is gelukkig. Zij wonen een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom. Salomo eist niemands bezit voor zichzelf op, hij neemt niemands akker of wijngaard, zoals is voorzegd dat de koning zou doen die het volk had begeerd (1Sm 8:14). Ieder die een wijnstok en een vijgenboom heeft, eet er zelf de vruchten van. De vrede in het land is zo groot, dat ieder even veilig onder de schaduw van zijn wijnstok en vijgenboom woont als binnen de muren van een stad.

Deze aangename toestand van Israël strekt zich uit van Dan tot Berseba, dat is het hele land van het uiterste noorden tot het uiterste zuiden (Ri 20:1). In geen enkel deel van het land dreigt enig gevaar van buiten of onrust van binnen. Waar iemand zich ook bevindt, overal ziet hij overvloed, vrede en tevredenheid. Die toestand houdt aan gedurende al de dagen van Salomo.

De kenmerken van het rijk zijn in hun geestelijke betekenis van toepassing op ons. Voor ons gaat het om vrede, blijdschap (wijnstok) en gerechtigheid (vijgenboom) (Rm 14:17). Iedere gelovige die zich onder het gezag van de Heer Jezus stelt, ervaart het vrederijk in de kenmerken ervan en dat midden in een wereld van ellende en verdriet.

Ook de vele paarden dragen bij aan Salomo’s heerlijkheid en grootheid (1Kn 4:26-28). De talrijke paarden en wagens (2Kr 1:14) worden, behalve in Jeruzalem, op verschillende plaatsen gestationeerd, in de zogenaamde ‘wagensteden’ (2Kr 9:25). De opzichters voorzien, ieder één keer per jaar één maand, Salomo en de zijnen van voedsel en laten het daarbij aan niets ontbreken (1Kn 4:27). Zo behoren wij de leden van Gods volk van voedsel te voorzien en daarbij niets achter te houden, maar hun “de hele raad van God te verkondigen” (Hd 20:27). Verlangen wij ernaar een “trouwe en wijze slaaf” te zijn (Mt 24:45)?

De opzichters voorzien zowel de trekpaarden als de renpaarden van voedsel door het bij hen te brengen. Hierin zit de geestelijke les dat wij alle dienaren van de Heer, op wat voor wijze ze ook bezig zijn, mogen voorzien van wat zij nodig hebben. Dat kan bijvoorbeeld door financiële ondersteuning zijn of ook door middel van een geestelijke bemoediging.

Copyright information for DutKingComments