1 Peter 2:12

Een koninklijk priesterdom

1Pt 2:9. Jij mag weten tot een “uitverkoren geslacht” te behoren. Dat is natuurlijk geweldig! Dat geslacht omvat allen die uit God geboren zijn. In het Oude Testament was Israël Gods uitverkoren volk (Dt 7:6; Js 43:20). Daartoe behoorde ieder die als Israëliet geboren was. Maar het uitverkoren geslacht waartoe jij mag behoren, overschrijdt alle grenzen en gaat elke nationaliteit te boven. Dit geslacht staat niet in verbinding met de aarde, maar met de hemel en met Christus Die daar is.

Verder mag je weten dat je behoort tot “een koninklijk priesterdom” (vgl. Ex 19:6). Eerder, in 1Pt 2:5, heb je gezien dat je deel uitmaakt van een “heilig priesterdom”. Daarbij gaat het om het naderen tot God in Zijn huis als priester om met Hem gemeenschap te hebben over de Heer Jezus. Het “koninklijk priesterdom”, waarover je nu hebt gelezen, stelt een ander aspect van het priesterdom voor en wel naar de wereld toe.

Je kunt zeggen dat je dienst als heilige priester in het heiligdom de bron van je dienst als koninklijke priester in de wereld is. In het heiligdom zie je Christus en word je naar Zijn beeld veranderd. Het gevolg zal zijn dat je de deugden of voortreffelijke kenmerken of eigenschappen van God in de wereld verkondigt. Anders gezegd, dat je Zijn kenmerken openbaart. Ook deze priesterdienst is voor alle gelovigen.

Het koninklijk priesterdom is gericht op de wereld. Het gaat er daarbij om dat je wel de waardigheid van een koning uitstraalt, maar nog niet de rechten uitoefent die een koning heeft. Een prachtig voorbeeld vind je in de Heer Jezus. Hij is een Koning als Hij voor Pilatus staat (Jh 18:33-37). Dat straalt Hij ook uit, maar Hij oefent dat recht op dat moment niet uit. De daadwerkelijke uitoefening van Zijn koningschap komt nog en de daadwerkelijke uitoefening van ons koningschap daarom ook.

Om te weten Wie de Heer Jezus is, hoeft de wereld niet te wachten op de tijd dat Hij komt. Wij zijn hier om Hem te vertegenwoordigen. We zijn nog geen koningen in regerende zin, maar we kunnen ons wel koninklijk gedragen. Dat doen we, zoals gezegd, door de deugden van God te laten zien, dat wil zeggen door Zijn kenmerken te openbaren.

Voordat we naar de deugden van God gaan kijken, zie je dat er nog twee omschrijvingen worden genoemd voor het gezelschap waarvan jij deel mag uitmaken. Je behoort tot “een heilige natie” (vgl. Ex 19:6; Dt 7:6; Js 62:12). Het gezelschap waar jij bij hoort, is volstrekt afgescheiden van alle volken van de wereld. God heeft jou als lid van Zijn volk van alle volken op aarde apart gezet om helemaal alleen voor Hem te zijn. Dat wordt benadrukt door de uitdrukking “een volk tot een eigendom” (Ex 19:6; Dt 14:2; Dt 26:18; Ml 3:17). God heeft een eigen volk, dat is het volk dat Hij Zich tot eigendom heeft gemaakt door het werk van de Heer Jezus (Tt 2:14). Door dit volk wil Hij aan de wereld laten zien Wie Hij is.

Op dit volk rust nu de verantwoordelijkheid Zijn “deugden” te verkondigen. Verkondigen betekent niet zozeer ‘spreken’, maar meer ‘openbaren’, laten zien door wat je, als lid van dat volk, bent, wat je doet en wat je zegt. Het gaat om je hele leven, dat daarin door de wereld God en de Heer Jezus gezien kunnen worden. Om dat mogelijk te maken heeft Hij je geroepen uit de duisternis van de zonde om in Zijn “wonderbaar licht” te zijn. Dat licht is ‘wonderbaar’. Je ziet daarin Wie Hij is. God heeft alles weggenomen wat dat verhinderde en Hij heeft ook jou weggenomen uit de omgeving van duisternis. Wat een grote God is Hij dat Hij zo te werk is gegaan, waarbij Hij geen enkele concessie heeft gedaan aan ook maar een van Zijn heilige eisen.

1Pt 2:10. Er is een geweldige verandering opgetreden in de verhouding tussen God en wat Petrus nu “Gods volk” kan noemen. Zij aan wie Petrus schrijft, zijn wel in letterlijke zin Gods volk, maar in geestelijke zin waren ze “geen volk”. Ze hadden het recht verspeeld om Gods volk te zijn.

God heeft dat zinnebeeldig tot uitdrukking gebracht in de gezinssituatie van de profeet Hosea en in de namen die Hosea zijn kinderen moest geven (Hs 1:6; 9; Hs 2:1; 22). De ontrouw van de vrouw van Hosea is een beeld van de ontrouw van Gods volk aan Hem. In de namen die Hosea zijn kinderen moest geven, brengt God tot uitdrukking dat Hij Zijn volk niet meer Zijn volk kan noemen (Lo-Ammi, Hs 1:9) en dat Hij hen niet meer aan barmhartigheid deel kan laten hebben (Lo-Ruchama, Hs 1:6). Wat hier voor Gods oude volk geldt, kunnen we toepassen op ieder mens.

Door Gods genade zal er een wending komen in deze verbroken verhouding. Straks zal Hij de draad weer met Zijn volk opnemen en hen weer Zijn volk noemen en hun weer barmhartig zijn. Dat past Petrus nu al toe op hen aan wie hij schrijft en het is ook op jou van toepassing. Door het werk van Christus aan het kruis en het geloof in Hem zijn zij Gods volk geworden en ben jij ook een lid van dat volk geworden. Voor deze grote genade en barmhartigheid kun je Hem alleen maar prijzen en in je leven laten zien dat je Hem daarvoor eert.

1Pt 2:11. Hoe dit laatste gestalte krijgt, komt in de volgende verzen aan de orde. In het gedeelte van 1 Petrus 2:11-3:12 gaat het er namelijk om hoe je Gods getuige in de wereld kunt zijn. Je krijgt daar aanwijzingen voor een nadere invulling van het verkondigen van Gods deugden. Het gaat om je levenswandel, waarbij verschillende terreinen te onderscheiden zijn waarop je leven zich afspeelt. Zo ben je onderworpen aan de overheid in de maatschappij. Je hebt ook te maken met je beroep of studie en hoe je je daarin gedraagt. Ook je manier van leven in het gezin en de familie waartoe je behoort en je gedrag onder de gelovigen komen aan de orde.

Petrus stelt deze aanwijzingen als vermaningen of aansporingen voor. Om zijn vermaningen ingang te doen vinden spreekt hij zijn lezers aan als “geliefden”. Hij omgeeft zo zijn vermaningen met de sfeer en warmte van de broederliefde. Hij is zich er terdege van bewust dat de gelovigen in een vijandige wereld leven, waardoor ze blootstaan aan lijden. In de wereld ben je een ‘bijwoner’ en een ‘vreemdeling’. Als bijwoner leef je tussen mensen die wonen op de plaats waar ze thuis zijn, terwijl jouw thuis elders is. Zij hebben allerlei voorzieningen, terwijl jij nergens recht op hebt. Als vreemdeling bevind je je op vreemd gebied en spreek je een andere taal, terwijl je weet dat je eigenlijke vaderland de hemel is.

Door de manier van leven van de mensen om je heen en de omgeving waarin je leeft, sta je continu onder druk om je aan te passen aan hun leefwereld. De herinnering aan het feit dat je een bijwoner en vreemdeling bent, is dan ook niet overbodig. Er is nog een gevaar van aanpassing en dat heeft te maken met je “vleselijke begeerten”. Daarbij gaat het niet om wat er om je heen is, maar om wat er in jezelf is.

De wereld waarin je leeft en de vleselijke lusten in jou vormen een volledig op elkaar afgestemd team. De vleselijke begeerten willen zich altijd laten gelden. Daarom vermaant Petrus zijn lezers zich daarvan te onthouden, dat wil zeggen dat ze moeten worden genegeerd omdat ze anders de ziel weer in de slavernij van de zonde brengen. Je moet er geen aandacht aan besteden (Rm 13:14). De kracht daarvoor wil de Heilige Geest geven, Die de begeerte van het vlees weerstaat (Gl 5:17). De vleselijke begeerten voeren strijd tegen de ziel, die zich door de bekering met Christus wil voeden.

1Pt 2:12. Jij moet iets doen en dat is duidelijk ‘nee’ zeggen tegen de begeerten van het vlees. Vervolgens kun je je toeleggen op “een goede wandel”. Ook hiervoor staat de Heilige Geest klaar om je te helpen (Gl 5:16). Een goede wandel “onder de volken”, dat zijn de mensen van de wereld, onderstreept de belijdenis die je met je mond aflegt.

Ondanks jouw goede wandel zullen de mensen van de wereld kwaad van je spreken. Het moet niet zo zijn dat zij aanleiding hebben kwaad van je te spreken vanwege je slechte gedrag. Maar ook als je goeddoet, zal de wereld toch kwaad van je spreken. Dat deden ze ook van de Heer Jezus, Die toch alleen maar goed heeft gedaan.

Je kunt op die kwaadsprekerij slechts antwoorden met goede werken, niet met verdedigende woorden. Ongelovigen merken die goede werken echt wel op. Maar ze willen ze niet als zodanig erkennen omdat ze God daarin opmerken en Hem wensen ze onder geen beding te erkennen.

Er komt een dag dat ze gedwongen zullen worden op grond van die goede werken God te verheerlijken. Die dag is “[de] dag van [de] bezoeking”. Het kan zijn dat er in het leven van zulke kwaadsprekende ongelovigen iets gebeurt waardoor God tot hun geweten spreekt. Er komt een bezoeking over hen. Dan ontdekken ze dat christenen iets hebben dat zij niet hebben. Ze wenden zich tot de God Die ze eerder in de goede werken van de Zijnen hebben ontmoet, maar hadden afgewezen. Is dat geen prachtig resultaat van je goede werken?

Lees nog eens 1 Petrus 2:9-12.

Verwerking: Welke deugden van God ken je en hoe kun jij die verkondigen?

Copyright information for DutKingComments