1 Peter 5:3

Zorg om de kudde

1Pt 5:1. Als christenen in een tijd van vervolging leven en daaronder lijden, hangt er veel vanaf hoe de onderlinge verhoudingen zijn. Daarom vervolgt Petrus zijn onderwijs met vermaningen voor oudsten (1Pt 5:1-4) en jongeren (1Pt 5:5). Als er tussen beide groepen wrijvingen ontstaan, heeft de vijand die hen van buiten bedreigt een gemakkelijke prooi.

Het gevaar van wrijvingen tussen ouderen en jongeren is er altijd geweest, maar is in onze tijd groter dan vroeger. Vroeger waren de gezagsverhoudingen duidelijk en werden deze ook algemeen gerespecteerd. Tegenwoordig is ‘gezag’ bijna een ‘vies’ woord. De autonomie, de vrije wil van de mens, lijkt het hoogste goed te zijn, ook voor veel christenen.

Veranderingen in gezagsverhoudingen voltrekken zich in snel tempo. Steeds meer worden ouderen met hun opvattingen door jongeren als ouderwets en vrijheidsbeperkend gezien. Op hun beurt menen ouderen dat jongeren niets anders dan revolutionair willen zijn, zonder enig respect voor de goede verworvenheden van de vorige generatie of generaties. Elk voorstel voor verandering wordt bij voorbaat afgewezen omdat het als een bedreiging voor oude verworvenheden wordt ervaren, waaraan ze hun houvast ontlenen. Als we naar het onderwijs van Petrus willen luisteren, zullen de genoemde wrijvingen of zelfs botsingen en scheuringen geen kans krijgen hun verderfelijke werk te doen.

Petrus begint met de oudsten, met hen die de grootste verantwoordelijkheid hebben. Als het gaat om de verhouding tussen ouderen en jongeren, moet eerst het hart van de vaders tot de kinderen worden teruggebracht en daarna komt het hart van de kinderen aan de beurt om tot de vaders te worden teruggebracht (Ml 4:6). Hoewel Petrus als een oudste en daardoor met gezag spreekt, spreekt hij tegelijk als een oudste tot zijn medeoudsten.

De uitdrukking “oudsten” is niet een benaming voor een speciale, door anderen aangestelde klasse van personen die een officiële positie in de gemeente bekleden. Een oudste is iemand die door leeftijd, ervaring en levenswijsheid de gelovigen leiding kan geven. Het woord ‘oudste’ geeft geen officiële positie aan, maar geeft aan dat het om een ouder iemand gaat. Dat blijkt ook uit de tegenstelling met de in 1Pt 5:5 aangesproken ‘jongeren’.

Dit betekent niet dat iedere oudere gelovige dezelfde verantwoordelijkheid heeft. Er zijn oudere gelovigen die door hun levenswandel gezag afdwingen – dat is heel wat anders dan opeisen! – en die de zorg voor de gemeente ter harte gaat. Hen spreekt Petrus aan. Hij doet dat niet alleen als “medeoudste”, maar ook als iemand met twee speciale kenmerken en wel als “getuige van het lijden van Christus” en als “de deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden”. Petrus kan getuigen van het lijden van Christus dat over Hem is gekomen toen Hij op aarde was (Jh 15:27). Hij is ook een deelgenoot van de heerlijkheid van Christus die Hij zal hebben in Zijn koninkrijk, want die heeft hij vooraf gezien op de berg van de verheerlijking (Lk 9:28-31).

1Pt 5:2. In zijn hoedanigheid van oudste en door zijn vorming voor zijn dienst voldoet Petrus aan de opdracht van de Heer om voor Zijn kudde te zorgen (Jh 21:15-17). Dat doet hij in de eerste plaats door middel van deze brief voor de hele kudde. In de tweede plaats doet hij dat ook door nu zijn zorg over te dragen aan medeoudsten of hen in elk geval erin te betrekken. Hij wijst de oudsten erop dat het gaat om de kudde van God. Het is niet hun kudde, zoals een voorganger wel eens spreekt over ‘mijn’ gemeente.

Het is ook de kudde die bij hen is en niet een kudde die onder hen is. De oudsten maken zelf ook deel uit van de kudde. Een kudde vormt een geheel. Zo is het met het volk van God. De taak van de oudsten bestaat eruit dat zij de hele kudde hoeden en er toezicht op houden (vgl. Hd 20:28) en niet enkele schapen een voorkeursbehandeling geven en andere schapen verwaarlozen. Het ‘hoeden’ van de kudde bestaat uit het bewaren voor gevaren. Je kunt hierbij denken aan het afschermen voor dwaalleringen. Het ‘toezicht houden’ houdt meer in dat de kudde wordt voorzien van voedsel, van wat bemoedigt en kracht geeft om door te gaan.

Het is belangrijk dat oudsten hun geestelijk gezag op de juiste wijze en in de juiste gezindheid uitoefenen. Dat zal het geval zijn als zij aan de drie voorwaarden voldoen die Petrus noemt. Zij moeten het “vrijwillig” en “bereidwillig” doen en als “voorbeelden voor de kudde”.

Elk van deze voorwaarden staat tegenover een vleselijke uiting. Zo staat ‘vrijwillig’ tegenover “gedwongen”. Een oudste moet niet tot zijn taak gedwongen worden. Dwangmatig of met tegenzin handelen past niet bij een zorgende taak, want dan is er geen liefde tot de kudde. Het gaat om een vrijwillige dienst. Dat is naar Gods hart, want ook Hij heeft niet uit dwang, maar uit liefde gehandeld toen Hij de Heer Jezus als de goede Herder gaf. God heeft een blijmoedige herder lief (vgl. 2Ko 9:7).

Het mag de herder er ook niet om gaan aan de kudde te verdienen. De schapen zijn er niet voor hem, maar hij is er voor de schapen. Helaas zie je dat de gemeente een huis van koophandel is geworden. Sommige voorgangers schreeuwen om geld en beloven gouden bergen aan gezondheid en voorspoed. De winst die herders najagen, kan ook liggen in het toenemen van aanzien. De oversten en farizeeën in de dagen van de Heer Jezus waren daar op uit, terwijl ze ook op financieel voordeel uit waren. Zij wilden zich zoveel mogelijk ten koste van de schapen verrijken. Het waren herders die zichzelf weidden (Ez 34:2).

Daartegenover staat de herder zoals God die bedoelt. Die herder is bereidwillig. Bereidwilligheid is de instelling om te helpen waar dat maar nodig is, ook zonder dat daar met woorden om wordt gevraagd. Als een schaap afwijkt, zal hij er achteraangaan en het terugbrengen. Hij is bereid om daarvoor van zijn eigen rust af te zien.

1Pt 5:3. Oudsten zijn ook geen machtsmensen. Iemand kan over zijn eigen bezit beschikken en macht uitoefenen. Maar de gemeente is niet het bezit van een mens. In plaats van met harde hand te heersen om de kudde tot een gewenst gedrag te brengen zal de herder laten zien hoe een schaap zich behoort te gedragen. De herder maakt immers zelf ook deel uit van de kudde. Geestelijke autoriteit ligt in het voorbeeld, niet in de woorden die worden gesproken. Volgen van de Heer wil niet zeggen commanderen, maar laten zien in de praktijk wat dat betekent. De herder naar Gods hart roept niet vanuit de achterhoede het commando: ‘Voorwaarts!’, maar hij roept: ‘Volg mij!’ en gaat zelf voorop.

1Pt 5:4. Er wordt de oudsten voor hun werk een geweldige beloning in het vooruitzicht gesteld. Hun oog wordt gericht op de komst van “de overste Herder”, dat is de Heer Jezus. Petrus richt het oog van zijn medeoudsten daarop, opdat zij daardoor in trouw hun vaak moeilijke en moeizame werk zullen blijven doen. Het is een zware opdracht, die alleen kan gebeuren met het zicht op de komst van de Heer en de beloning die Hij bij Zich heeft voor hen die zo hebben gediend. Allen die op aarde de laagste plaats hebben ingenomen, mogen met Hem straks de hoogste plaats innemen, onderscheiden van alle anderen. Zij zullen dan uit de handen van de overste Herder “de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid” ontvangen.

Deze bijzondere bemoediging voor deze vaak ondankbare taak is wel op zijn plaats. Het dienen van de gelovigen is vaak zwaarder dan het brengen van het evangelie aan de ongelovigen. Toch is deze taak van groot belang. Daarom heeft de Heilige Geest Petrus tot het schrijven van deze woorden geleid. Laat iedere oudere gelovige die een taak als herder heeft, zich erdoor bemoedigd weten en volhardend zijn taak vervullen tot de komst van de Heer in heerlijkheid.

1Pt 5:5. Na dit uitvoerige woord tot de ouderen richt Petrus het woord tot de jongeren. Hij houdt hun voor dat zij zich aan de ouderen moeten onderwerpen. Veel zal afhangen van het gedrag van de ouderen. Om zich geestelijk gezond te kunnen ontwikkelen hebben jongeren ouderen nodig aan wie zij zich kunnen onderwerpen omdat die hun het goede voorbeeld geven. Ouderen zijn geen volmaakte mensen. Jongeren zijn geneigd de fouten van ouderen als excuus te gebruiken om zich niet te onderwerpen, maar dat is geen goede houding.

Elke gezagsinstantie die door God is ingesteld, moet worden erkend. Dit betekent dat er een houding van onderdanigheid is bij hen die onder dit gezag zijn. De Heer Jezus was Zijn feilbare aardse ouders onderdanig (Lk 2:51). Het is voor jongeren een oefening om Hem hierin na te volgen en in een onderdanige houding met de ouderen om te gaan.

De vijand zal zijn uiterste best doen om een scheiding te bewerken tussen jongeren en ouderen. Hij zal willen bewerken dat ze elkaar niet begrijpen. Maar jongeren en ouderen hebben elkaar nodig. Ouderen moeten jongeren dienen. Als zij dat doen, zullen jongeren zich graag onderwerpen.

Voor beide groepen is daarvoor nederigheid nodig, waartoe allen nu worden opgeroepen. Als je “met nederigheid omgord” bent, als nederigheid je levenskracht is, zul je daarvan de zegen ervaren. Wie nederig is, beeldt zich niets in en raakt daardoor ook niet snel in een conflict met iemand anders en zeker niet met God. In Elihu zie je een mooi voorbeeld van een jongere die zijn juiste plaats tegenover de oudere Job en diens vrienden inneemt (Jb 32:1-11).

Kom je echter in opstand en wil je vechten voor je eigen rechten, dan zal God je weerstaan. Een geest van hoogmoed is een directe aanval op Gods rechten over de mens.

Lees nog eens 1 Petrus 5:1-5.

Verwerking: Hoe kijk jij als jonge gelovige tegen oudere gelovigen aan?

Copyright information for DutKingComments