1 Samuel 15:15

Sauls ‘gehoorzaamheid’

Samuel moet de boodschap van God aan Saul overbrengen. Hij heeft die nacht niet geslapen, maar tot God geroepen. Vanuit die gemeenschap met God gaat hij naar Saul. Voordat hij Saul ontmoet, krijgt hij te horen waar Saul is, wat deze heeft gedaan en waar hij vervolgens heen is gegaan. God ondersteunt Zijn dienaar in zijn taak.

Dat Saul voor zichzelf een gedenkteken heeft opgericht, laat zien dat hij uit is op eigen eer (vgl. 2Sm 18:18). Het woord “gedenkteken” is letterlijk ‘hand’, als symbool voor zijn daden, wat hij heeft gepresteerd. Nu is hij in Gilgal. Samuel volgt hem tot daar. Daar wordt alles openbaar.

Saul neemt niet de plaats in die hem tegenover de man Gods past. Hij wacht niet tot Samuel begint. Hij vraagt ook niet wat Samuel komt doen, maar neemt direct het woord, om zichzelf aan te prijzen en te vertellen hoe gehoorzaam hij wel is geweest. Saul bedriegt zijn eigen geweten door zijn woorden. Hij neemt het initiatief omdat hij wel aanvoelt dat hij niet gehoorzaam is geweest. De aanwezigheid van een man Gods als Samuel kan niet anders dan hem onrustig maken over zijn onvolledig uitvoeren van de opdracht. Zo gaat het ons ook als wij bij iemand komen die met de Heer leeft, terwijl wij ons leven met de Heer op een losse manier invullen.

Samuel laat zich niet misleiden door de opgetogenheid waarmee Saul hem tegemoetkomt en het getuigenis dat hij over zichzelf geeft. In de eerste plaats is Samuel door de HEERE op de hoogte gesteld van de werkelijkheid van Sauls daden. In de tweede plaats wijst Samuel op de bewijzen van Sauls ongehoorzaamheid. Hij hoort het geblaat van schapen en het geloei van runderen. Hoe kan dat, als hij alles heeft uitgeroeid naar het bevel van de HEERE?

De hoogdravende taal van Saul over toewijding aan de HEERE wordt gelogenstraft door het geluid van de gespaarde schapen en runderen. Wie zegt dat hij vol is van de Heer, maar niet in de Bijbel leest of meent geen geloofsopbouw in de christelijke samenkomsten nodig te hebben, laat eenzelfde tegenstrijdigheid zien. De daden tonen de leugen van de woorden. Wat van het vlees gespaard is, spreekt een belijdenis van toewijding tegen. Er is bij dergelijke gelovigen dezelfde willekeur als bij Saul. We zien Saul later wel grondig optreden tegen Achimelech, die hij verdenkt van sympathie voor David. Van hem spaart hij niets (1Sm 22:19).

Het geblaat van de schapen en het geloei van de runderen zijn als de roest van het goud en het zilver (Jk 5:3a). De mooie belijdenis wordt weersproken door de praktijk. Het is niets nieuws dat mooi lijkende belijdenissen van gehoorzaamheid aan Gods geboden haaks staan op het toegeven aan het vlees en de liefde voor de wereld. Als de fraaie belijdenis klinkt dat niets op aarde waarde heeft dan alleen de Heer Jezus, terwijl we er alles voor over hebben om in grote en luxueus ingerichte huizen te wonen en in dure auto’s te rijden, stelt die belijdenis niet veel voor.

Saul stelt de zaken niet alleen mooier voor dan ze zijn, hij liegt ook. Hij heeft zelf het beste gespaard (1Sm 15:9), maar hij schuift de schuld op anderen door te zeggen dat het volk het heeft gedaan. Dit is het aloude afschuifsysteem. Het is al door Adam en Eva in praktijk gebracht. Hij spreekt ook drie keer over “de HEERE, uw God” (1Sm 15:15; 21; 30). De HEERE is ook niet zijn God, maar alleen die van Samuel. Hij heeft geen binding met God.

Hoe heel anders reageert David als het zwaard van het oordeel boven het volk hangt (2Sm 24:17). Ook Mozes heeft gewild zelf uit Gods boek gedelgd te worden, en dat voor een ongehoorzaam volk (Ex 32:32). Bovenal reageerde de Heer Jezus heel anders, Die zegt: “Als u dan Mij zoekt, laat dezen heengaan” (Jh 18:8).

Copyright information for DutKingComments