2 Chronicles 16:11

Het einde van Asa

De hele geschiedenis van Asa is beschreven “in het boek van de koningen van Juda en Israël” (2Kr 16:11). Er wordt nog nadrukkelijk bij gezegd “van het begin tot het einde”. We hebben dit boek niet in de Bijbel. Het is echter niet zo, dat daarmee zijn geschiedenis verloren is gegaan. Op de dag dat alles door God openbaar wordt gemaakt, zal Hij dat boek gebruiken als getuigenis voor Zijn beoordeling van het leven van Asa.

Na zijn verwerping van Hanani en anderen wordt Asa ziek aan zijn voeten (2Kr 16:12). Waarom aan zijn voeten? Is dit niet symbolisch voor zijn wandel? Asa wandelt niet meer in het geloof. Hij is in zijn ouderdom zijn eigen weg gegaan. De ziekte aan zijn voeten is een tuchtmiddel van de HEERE om hem terug te brengen op de weg van het geloof.

Zo kan de Heer ons ook ‘lam leggen’, waardoor we onbekwaam zijn om te dienen. Hij kan de kracht uit onze geloofswandel wegnemen als wij niet bereid zijn om met berouw over onze verkeerde wandel tot Hem terug te keren. Wij mogen wel bidden: “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg” (Ps 139:23-24).

Asa reageert op de tucht, die bedoeld is om hem tot inkeer te brengen, met het begaan van een nieuwe fout. Hij zoekt zijn hulp niet bij de HEERE, maar bij de geneesheren. Op zichzelf genomen is het niet fout dat hij hulp zoekt bij geneesheren. Zijn fout is dat hij alleen van deze mensen zijn hulp verwacht en niet van de HEERE (vgl. 2Kn 20:5-7; Ps 103:3). Daardoor is zijn einde niet als dat van Paulus, die aan het einde van zijn leven kan zeggen: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden” (2Tm 4:7). Een goed begin garandeert nog geen goed einde. Daarom hebben we volharding nodig in de wedloop die voor ons ligt (Hb 12:1).

Na een regering van eenenveertig jaar inclusief een ziekte gedurende de laatste twee jaar ervan gaat Asa “te ruste bij zijn vaderen” (2Kr 16:13). Hij wordt begraven “in zijn graf, dat hij voor zichzelf had uitgehouwen” in Jeruzalem, hier “de stad van David” genoemd (2Kr 16:14). Wanneer hij dat graf heeft laten uithouwen, weten we niet. In elk geval heeft hij gewild dat zijn lichaam gelegd wordt op een plaats die verbonden is met de naam van David. Het lijkt erop dat hij heeft gesteund op de beloften die aan David zijn gedaan met het oog op een eeuwigdurend koningschap dat in de grote Zoon van David zijn vervulling zal vinden.

Het volk bewijst hem tijdens zijn begrafenis grote eer. Ze leggen hem “op het bed dat hij gevuld had met specerijen en [verschillende] soorten [kruiden], gemengd volgens zorgvuldig bereid werk”. Asa heeft niet alleen voor een graf gezorgd, maar ook voor een bed dat niet de doodsgeur verspreidt, maar een heerlijke geur. Misschien heeft hij dat gedaan, omdat hij bij zijn volk in herinnering wil blijven als iemand die goed heeft gedaan. Dat heeft hij ook gedaan gedurende het grootste deel van zijn leven. Het volk lijkt zich dat bewust te zijn en ontsteekt daarom een groot vuur voor hem (vgl. 2Kr 21:19; Jr 34:5). Daarbij kunnen we denken aan het verbranden van reukwerk.

Copyright information for DutKingComments