2 Chronicles 29:20-30

Hernieuwde inwijding van de tempel

De dag na de reiniging staat Hizkia vroeg op (2Kr 29:20). Het zal een lange dag worden, vol activiteiten. Als de Levieten en priesters hun werk hebben gedaan, zijn “de leiders van de stad” aan de beurt. Hizkia roept hen samen om naar de tempel te gaan. Ze gaan allemaal gewillig mee en brengen offers bij het huis van de HEERE (2Kr 29:21). Wat hier gebeurt, is als het ware een nieuwe inwijding van de tempeldienst, zoals dat bij Salomo is gebeurd (2Kr 5:6), een tempeldienst die sindsdien zo verwaarloosd is.

Als offers worden driemaal zeven dieren als brandoffer gebracht, stieren, rammen en lammeren, en zeven geitenbokken als zondoffer. De diverse soorten brandoffers spreken van verschillende aspecten van het werk van de Heer Jezus als brandoffer (Lv 1:1-17), terwijl het getal zeven spreekt van de volmaaktheid van dat werk. Dat het driemaal zeven is, wijst erop dat de drie-enige God bij dat werk betrokken is: de Vader heeft de Zoon gegeven, de Zoon heeft Zichzelf gegeven en heeft alles in de kracht van de Heilige Geest gedaan.

Het zondoffer van zeven geitenbokken is ter verzoening van de koning en de vorsten (“het koninkrijk”), de priesters (“het heiligdom”) en het volk (“Juda”). Het getal zeven geeft volmaaktheid aan. De zonden zijn vele en de periode waarin ze zijn begaan, is lang. Het zondoffer is met het oog op het verleden, het brandoffer is met het oog op de toekomst. Het zijn offers voor het hele volk, niet slechts voor de enkelen die erbij aanwezig zijn. De eenheid van het volk mag voor het oog van de mensen al twee eeuwen niet meer te zien zijn, voor God en Hizkia bestaat die eenheid wel. Alles gebeurt in het besef van de eenheid van Gods volk.

Het bloed van de runderen, rammen en lammeren wordt door de priesters opgevangen en op het altaar gesprenkeld (2Kr 29:22). De kroniekschrijver benadrukt het bloed van elk van de dieren door steeds apart het bloed ervan te vermelden. Het spreekt van Gods bijzondere waardering van het bloed. Bloed bedekt de zonden en bewerkt verzoening. “Zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hb 9:22b).

Wat er met de dieren voor het zondoffer gebeurt, wordt nog uitvoeriger en daardoor nadrukkelijker beschreven (2Kr 29:23). De kroniekschrijver betrekt de lezer bij elke handeling. De lezer kijkt mee hoe “de bokken voor het zondoffer naar voren komen”. De ogen van zowel de koning als de gemeente zijn op de bokken voor het zondoffer gericht. Dan wordt de betrokkenheid nog groter, want zowel de koning als de hele gemeente leggen hun handen op het zondoffer. Door die handeling maken zij zich een met het zondoffer (Lv 4:4; 15; 24; 29; Lv 16:21), waardoor om zo te zeggen hun zonden overgaan op het zondoffer.

Dan komen de priesters in actie (2Kr 29:24a). Zij alleen zijn bevoegd om de bokken te slachten. Voor ons, gelovigen van de gemeente, die allemaal priesters zijn, betekent het dat we een priesterlijke gezindheid moeten hebben om ons te kunnen inleven in de dood die Christus heeft moeten sterven voor de zonden van Zijn volk, de gemeente. Het bloed van het zondoffer wordt, evenals het bloed van het brandoffer, op het altaar geofferd. Het bloed is het leven en is daarom alleen voor God (Lv 17:11).

Het bloed van het offer dient tot verzoening, dat is tot bedekking van de zonden van het volk, zodat het volk niet hoeft te sterven, maar in leven kan blijven. Het Nieuwe Testament leert dat het bloed niet alleen de zonden bedekt, maar de zonden ook wegneemt, dat het reinigt van zonden (1Jh 1:7b). In het Oude Testament gebeurt de bedekking met het oog op het volmaakte offer dat nog zou worden gebracht, terwijl in het Nieuwe Testament het offer daadwerkelijk is gebracht (vgl. Rm 3:25-26).

Hizkia heeft begrepen dat het offer niet beperkt kan zijn tot een deel van Gods volk (2Kr 29:24b). Het is niet alleen voor Juda, maar voor “heel Israël” zoals er twee keer staat. In het volgende hoofdstuk zullen we dat verder uitgewerkt zien, waar het gaat over de viering van het Pascha. Ook wij moeten eraan denken dat het werk van Christus niet slechts voor hen is met wie wij samenkomen, maar dat het is volbracht voor allen die tot de gemeente behoren.

Nu de offers zijn gebracht en de relatie met de HEERE op de juiste grondslag is hersteld, is er ruimte voor uitingen van blijdschap (2Kr 29:25). Hizkia gaat ook hierbij te werk volgens het gebod dat “door de hand van de HEERE door de dienst van Zijn profeten” is gegeven en waaraan door David uitvoering is gegeven. In de 2Kr 29:25-30 staat vier keer dat Hizkia iets doet in overeenstemming met wat David heeft gedaan of gezegd. Dat wijst erop dat Hizkia niet een nieuwe godsdienst of een aangepaste godsdienst organiseert. Hij handelt naar wat God eerder heeft bekendgemaakt aan David. Hij gaat terug naar wat van het begin is.

Voor de uitingen van vreugde worden de Levieten opgesteld met instrumenten van David (2Kr 29:26). De priesters krijgen trompetten. Als ze allen op hun plaats staan en de instrumenten gereed hebben, geeft Hizkia opdracht het brandoffer op het altaar te offeren. Tegelijk met het brengen van het offer wordt het lied voor de HEERE ingezet onder begeleiding van de instrumenten van David, de koning van Israël (2Kr 29:27).

Dit geeft op een prachtige wijze een beeld van de dienst die wij als een heilig priesterdom mogen verrichten. Zodra wij ons bezighouden met de Heer Jezus en Zijn werk en daarover aan God vertellen, kan het niet anders of onze harten zullen opspringen van vreugde. Gemeenschap met de Vader en de Zoon geeft volkomen blijdschap (1Jh 1:3b-4). Dan is er aanbidding, wat we zien in het volk dat zich neerbuigt (2Kr 29:28). Deze aanbidding is geen emotie van het moment, maar blijft nadat het offer is gebracht (2Kr 29:29).

Vervolgens geven Hizkia en de leiders de Levieten opdracht tot nieuwe uitingen van blijdschap (2Kr 29:30). Die uitingen zijn niet nieuw verzonnen, maar oude uitingen die op een nieuwe manier worden beleefd. Zo kunnen wij regelmatig dezelfde liederen zingen. Onze gevoelens daarbij zullen, als het goed is, steeds weer nieuw, steeds weer fris zijn. Hoe meer we ons bezighouden met Christus en Zijn werk, hoe meer onze aanbidding zich zal verdiepen. Daarbij zullen we ook vaak dezelfde woorden gebruiken om onze aanbidding onder woorden te brengen, maar die toch diepere gevoelens weergeven.

Na de noodzakelijke offers komen de vrijwillige offers (2Kr 29:31). Die geven pas werkelijk weer hoe het met de harten gesteld is. Het is het hoogtepunt in de opwekking, waarbij ook slachtoffers en lofoffers worden gebracht. Het lofoffer is een vredeoffer, dat is een maaltijdoffer waaraan wordt deelgenomen door God en de priester en elk lid van het volk dat rein is (Lv 3:11; 16; Lv 7:11-12; 19; 31). De vreugde die daarbij wordt genoten, komt tot uitdrukking in het lofoffer (Hb 13:15). Daarbij komen als vanzelf de vrijwillige brandoffers, die uitdrukking geven aan de aanbidding.

Alle offers en gaven die worden gebracht, worden geteld (2Kr 29:32-33). Voor God telt elk offer. Vergeleken met de offers die Salomo bracht, brengt Hizkia weinig. Maar een opwekking is een terugkeer naar de beginselen van God en niet naar de omstandigheden van het begin. We moeten de tijd van Hizkia en wat hij doet dan ook niet vergelijken met de tijd van Salomo, maar met de tijd van zijn vader Achaz.

Helaas komen veel priesters niet opdagen (2Kr 29:34). In een opwekking doet niet iedereen mee. Een opwekking hangt echter niet af van het aantal dat meedoet. Het gaat slechts om een handjevol. Niet de kwantiteit, maar de kwaliteit is kenmerkend voor een opwekking.

Omdat er te weinig priesters zijn, kan niet van alle brandoffers de huid worden afgestroopt. Het afstropen van de huid wil zeggen dat het inwendige, het innerlijk, zichtbaar wordt. Bij het brandoffer spreekt het van de innerlijke gevoelens van de Heer Jezus die bij Hem aanwezig zijn als Hij het werk tot eer van God volbrengt. Wat Hij innerlijk voelt, kunnen we lezen in Psalmen.

Er zijn ook vandaag niet veel christenen die in staat zijn ‘de huid van het brandoffer af te stropen’. Maar gelukkig zijn er Levieten. Zij helpen de priesters erbij. Dat doen ze totdat ook de andere priesters zich hebben gereinigd. Op die manier voorziet God in het tekort aan priesters. Hij zorgt ervoor dat de priesterdienst door kan gaan.

De Levieten kunnen we zien als een beeld van de leraren die de Heer Jezus heeft gegeven om Zijn gemeente te onderwijzen. Door hun onderwijs worden de gelovigen geholpen meer zicht te krijgen op en inzicht te krijgen in de Heer Jezus en Zijn werk en wat de resultaten daarvan zijn (Ef 4:11-13).

Met de brandoffers wordt ook het vet van de vredeoffers gebracht (2Kr 29:35). Evenals het bloed is ook het vet alleen voor God. Vet spreekt van energie, het beste. In Zijn leven op aarde heeft Christus al Zijn energie gebruikt om God te verheerlijken. Alles wat Hij heeft, is voor Zijn God. Hij doet dat ook vol vreugde, waarvan het plengoffer spreekt. Het plengoffer is een offer van wijn die uitgegoten wordt over het hoofdoffer. Wijn stelt vreugde voor (Ri 9:13).

Hiermee is de dienst van het huis van God hersteld. Daarover verblijden Hizkia en heel het volk zich (2Kr 29:36). Hun blijdschap betreft vooral God, want wat er is gebeurd, is door Hem tot stand gebracht. Dit heeft geen mens kunnen bedenken of bewerken. De situatie is hopeloos. Het volk is onder aanvoering van Achaz volkomen verloren. Wat er nu is gebeurd onder Hizkia, heeft God, volkomen onverwachts, gedaan. Hem zij de eer!

Copyright information for DutKingComments