2 Chronicles 33:12

Manasse bekeert zich

De HEERE laat Zich niet onbetuigd en spreekt tot Manasse door Zijn profeten (2Kr 33:10; 2Kr 33:18; 2Kn 21:10-15). Maar Manasse luistert niet. Daarom laat de HEERE hem gevangennemen door de bevelhebbers van het leger van de koning van Assyrië die Hij daarvoor naar Manasse stuurt (2Kr 33:11). Zwaar in de boeien geslagen wordt hij naar Babel gebracht, dat op dit moment nog een vazalstaat van Assyrië is.

Door wat hem nu is overkomen, krijgt Manasse het zo benauwd, dat hij tracht het aangezicht van de HEERE, zijn God, gunstig te stemmen (2Kr 33:12). Er is een totale verandering in zijn opstelling tegenover God. Dat is bekering. Eerst doet hij alles om God tot toorn te verwekken. Nu probeert hij God gunstig te stemmen. De toorn van God heeft hij door al zijn gruweldaden over zich gehaald. De gunst van God kan hij niet terugverdienen door nu een aantal goede daden te verrichten, maar alleen door zich diep voor Hem te vernederen. Dat is berouw. Bekering en berouw horen bij elkaar.

Manasse bidt tot God en God laat Zich door hem verbidden (2Kr 33:13). Dat is God. Hij luistert naar de smeekbeden van een berouwvolle zondaar. Hij heeft immers beloofd dat Hij zal luisteren als een mens zich verootmoedigt (2Kr 7:14). Daarop keert Manasse terug naar Jeruzalem, dat wil zeggen dat de HEERE hem er terugbrengt. Wat hier gebeurt met Manasse, zal met Israël in de toekomst gebeuren. Bij hun nationale bekering komt Israël terug in het land.

Manasse wordt niet alleen zelf gespaard en ontvangt genade, maar hij wordt ook nog in staat gesteld om veel goed te maken van wat hij eerder heeft verdorven (2Kr 33:14-16). Hij krijgt de gelegenheid de vruchten van zijn bekering te laten zien (vgl. Lk 3:8-14). Hij begint met het verbeteren van de verdediging van Jeruzalem en de versterkte steden van Juda (2Kr 33:14). Hij bouwt een buitenmuur om Jeruzalem en stelt legerbevelhebbers aan in alle versterkte steden van Juda.

Dan gaat hij schoonmaak houden in het huis van de HEERE dat hij zozeer heeft ontwijd (2Kr 33:15). Wat hij in zijn rebellie tegen God in en bij het huis van de HEERE aan afgoden en afgodsaltaren heeft geplaatst, verwijdert hij in onderworpenheid aan God. Hij werpt alles buiten de stad.

Na zijn afbreken van wat de afgodendienst bevordert, is er ruimte om te herstellen wat hij in zijn rebellie tegen God uit het huis van de HEERE heeft afgebroken (2Kr 33:16a). Hij herbouwt het altaar van de HEERE. Daarop brengt hij vrede- of dankoffers en lofoffers, waardoor hij getuigt van zijn dankbaarheid tegenover God.

Nadat hij heeft laten zien dat zijn bekering echt is, zegt hij tegen Juda dat ze de HEERE, de God van Israël moeten dienen (2Kr 33:16b). Je kunt alleen van een ander iets vragen als je zelf het goede voorbeeld hebt gegeven. Manasse moet eerst bewijzen dat hij de HEERE dient. Nu dat het geval is, kan hij ook met gezag zijn volk oproepen hetzelfde te doen. De Heer Jezus is altijd en in alles het volmaakte Voorbeeld. Nadat Hij de discipelen de voeten heeft gewassen, draagt Hij hun op dat ze elkaar de voeten zullen wassen (Jh 13:14-15).

Manasse heeft wel veel ongedaan kunnen maken van alles wat hij vóór zijn bekering aan afgoderij heeft ingevoerd, maar toch niet alles (2Kr 33:17; 2Kr 33:22b). Dat zien we ook in de geschiedenis van Josia die nog veel afbreekt (2Kr 34:1-7). Het volk blijft waarde hechten aan de offerhoogten om daarop te offeren. Er kan bij gezegd worden dat ze alleen aan de HEERE, hun God, offeren, maar de hang naar speciaal gewijde plaatsen blijft.

Dat zien we ook in de christenheid. Er kan wel een verlangen zijn om alleen de God en Vader van onze Heer Jezus Christus te eren, maar men verbindt dat vaak met uiterlijke dingen, zoals een kerkgebouw, bepaalde kleding en kaarsen. Daardoor wordt godsdienst meer een dienst aan het sentiment, het gevoel, dan aan God. Het gaat er vandaag vaak meer om hoe het voelt, dan of het waar is.

Copyright information for DutKingComments