2 Chronicles 33:6

Inleiding

Na de opwekking onder Hizkia waarover in de vorige hoofdstukken is geschreven, volgen nog twee grote geschiedenissen: die van Manasse en die van Josia. De eerste geschiedenis is die van Manasse en verhaalt de bekering van een individuele mens. In het hele Oude Testament is er geen treffender bekeringsgeschiedenis dan die van Manasse. De andere geschiedenis is die van Josia en verhaalt de hervorming van een hele natie. In deze ‘na-geschiedenissen’ zien we wat de genade van God kan bewerken.

Manasse koning van Juda

Manasse is geboren tijdens de vijftien jaar extra tijd die Hizkia heeft gekregen (2Kn 20:6). Als hij twaalf jaar oud is, wordt hij koning (2Kr 33:1). Manasse is een buitengewoon goddeloze koning. Dat God hem zo lang verdraagt – hij regeert liefst vijfenvijftig jaar, van 697-642 v.Chr. –, laat het geduld van Zijn genade zien.

Manasse breekt een dubbel record. Geen koning heeft zo lang geregeerd als hij en geen koning is zo goddeloos geweest als hij. Zijn naam betekent ‘doen vergeten’. Daarmee staat hij model voor het volk, dat ook God vergeet (Jr 2:32). Terwijl van zijn vader geschreven staat dat “hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE” (2Kr 29:2), staat van Manasse dat “hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE” (2Kr 33:2). Het contrast met zijn vader komt overal in tot uiting. Door de handelingen van Manasse wordt Gods land overspoeld met de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE toch voor de ogen van Zijn volk heeft verdreven.

Manasse maakt in korte tijd alle hervormingen van zijn vader ongedaan (2Kr 33:3). Het lijkt erop dat hij daar haast mee maakt. Wat zijn vader heeft afgebroken, bouwt hij weer op. De afgodsaltaren worden weer opgericht. Manasse geeft zich met hart en ziel over aan de afgodendienst.

Het wordt nog erger. Hij waagt het zelfs om afgodsaltaren in het huis van de HEERE te bouwen (2Kr 33:4). Hiermee grieft hij de HEERE ten diepste. We horen de smart van de HEERE doorklinken in de aanhaling van wat Hij over Zijn huis gezegd heeft: “In Jeruzalem zal Mijn Naam voor eeuwig zijn.” In de voorhoven van het huis van de HEERE bouwt Manasse altaren voor “heel het leger aan de hemel”, dat zijn de talloze sterren (2Kr 33:5).

En het kan nog gekker. Hij laat zijn zonen door het vuur gaan, zoals zijn grootvader Achaz heeft gedaan (2Kr 33:6; 2Kr 28:3) en legt zich toe op occultisme. Hij geeft zich over aan de machten van de duisternis. Dat blijft niet beperkt tot een persoonlijke bezigheid, maar hij bevordert het occultisme door dodenbezweerders en waarzeggers aan te stellen.

Hij doet alles wat hij maar kan bedenken om de HEERE tot toorn te verwekken. Zijn volgende actie is een eigenhandig gemaakt afgodsbeeld in het huis van God zetten (2Kr 33:7). Het is op een vreselijke manier in strijd met de bedoeling van God met Zijn huis. God heeft Zich duidelijk tegen David en Salomo uitgelaten over Zijn huis. Het is het huis waarin Zijn Naam voor eeuwig zal wonen. Maar Manasse heeft geen boodschap aan de bedoelingen van God.

Er wordt herinnerd aan de voorwaarde om in het land te kunnen blijven (2Kr 33:8). Daar stoort Manasse zich niet aan. Als hij er al aan heeft gedacht, dan lapt hij alles aan zijn laars wat God heeft gezegd. Hij maalt niet om God of Zijn gebod. Hij brengt Juda en de inwoners van Jeruzalem op een dwaalweg, zodat ze erger zondigen dan de volken hebben gedaan die de HEERE uit het land heeft weggevaagd (2Kr 33:9). Mensen die belijden tot Gods volk te behoren, doen soms dingen waarvoor ongelovigen zich schamen (1Tm 5:8; 1Ko 5:1). De geschiedenis van Manasse is in het kort die van Israël zelf.

Copyright information for DutKingComments