2 Chronicles 35:20-24

De dood van Josia

Nadat Josia klaar is met het herstel van Gods huis (2Kr 35:20), wordt er nog een handeling van hem door de kroniekschrijver beschreven. Deze handeling zal zijn laatste zijn, want Josia komt daarbij om. Het is een oorlogshandeling. Het verband tussen de vermelding dat zijn werk met betrekking tot het huis klaar is en zijn optrekken tegen Necho is misschien dat hij intern geen uitdagingen meer ziet en het terrein van zijn belangstelling verlegt naar gebeurtenissen buiten zijn land.

Hoe het ook zij, het is altijd een gevaarlijk moment als we tot een afronding zijn gekomen van een bepaald werk voor de Heer. We moeten dan afhankelijk blijven van Hem en geen uitdagingen gaan zoeken op terreinen waar Hij ons niet geroepen heeft. Het is belangrijk dat we blijven op het arbeidsterrein dat de Heer ons heeft toevertrouwd (vgl. 2Ko 10:13). Josia had zich niet met de politiek van de wereld moeten bemoeien. De twisten tussen deze wereldrijken gaan hem niets aan (Sp 26:17; Sp 20:3). Het is ook een raadsel waarom hij dit heeft gedaan.

In 609 v.Chr. trekt Necho, de koning van Egypte, op om te strijden. Het is niet duidelijk of hij in strijd verwikkeld is met Assyrië of dat hij op weg is om Assyrië te helpen in diens strijd tegen het opkomende Babylonische rijk (2Kn 23:29). Als gegeven is het ook niet zo belangrijk. Het gaat om de houding van Josia tegenover wat er buiten zijn land gebeurt en hoe hij reageert op waarschuwingen om zich niet te bemoeien met zaken die hem niet aangaan.

Als Josia Necho tegemoet trekt om tegen hem te strijden, laat Necho hem waarschuwen dat niet te doen (2Kr 35:21). Hij zegt duidelijk dat hij dit keer niet uit is op oorlog met Juda, maar dat hij optrekt tegen een huis dat oorlog tegen hem voert. Necho beroept zich voor die strijd op een opdracht van God Die ook tegen hem heeft gezegd dat hij zich moet haasten. Hij benadrukt nog eens tegenover Josia dat diens optreden tegenwerken van God betekent. Necho weet God aan zijn zijde. Als Josia hem in de weg gaat staan om hem te verhinderen zijn opdracht uit te voeren, zal dat tot zijn verderf zijn. God zal hem dan te gronde richten.

De woorden die Necho spreekt, zijn wel heel merkwaardig. Heeft God hem werkelijk de opdracht gegeven tegen een vijandig rijk het zwaard op te nemen? Of is het zo dat Necho spreekt over zijn eigen god die hij heeft geraadpleegd en dat hij zegt wat die hem heeft verteld? We hoeven een spreken van de ware God tot de heiden Necho niet uit te sluiten. Het kan zijn dat God op de een of andere, voor ons verborgen manier tot hem heeft gesproken (vgl. Gn 31:24). Een bevestiging daarvan kunnen we zien in het volgende vers, waar zijn woorden tot Josia worden aangeduid als “de woorden van Necho op gezag van God” (2Kr 35:22).

Feit is dat God Josia door Necho laat waarschuwen om zich niet in deze strijd te mengen. We zien hier dat een gelovige door een ongelovige wordt berispt over zijn handelen als gelovige. Christen-zijn heeft consequenties en daaraan worden we soms door mensen van de wereld herinnerd. Het zal wijsheid zijn daarnaar te luisteren. God kan ons wel dingen duidelijk willen maken door een ongelovige. Hij kan gebruikmaken van een ongelovige (Jh 11:51) en zelfs van een ezel (Nm 22:28-31).

Josia laat zich echter niet waarschuwen en begeeft zich in de strijd. Daarbij vermomt hij zich, wat ons herinnert aan Achab die hetzelfde heeft gedaan (2Kr 18:29). Daaruit blijkt wel dat Josia niet in de weg van het geloof is. Net zomin als de vermomming Achab heeft beschermd, beschermt de vermomming van Josia hem tegen de dood. De schutters schieten hem neer (2Kr 35:23). God weet hem te treffen. Josia realiseert zich dat hij zwaargewond is en geeft zijn dienaren opdracht hem weg te brengen. Omdat zijn eigen strijdwagen mogelijk onklaar is geraakt, vervoeren de dienaren Josia op de tweede wagen, de reservewagen (2Kr 35:24). Ze brengen hem naar Jeruzalem, waar hij sterft en wordt begraven.

De droefheid over de dood van Josia is groot. Heel Juda en Jeruzalem bedrijft rouw over hem. Jeremia maakt een klaaglied over hem (2Kr 35:25). Daarmee wordt niet het klaaglied bedoeld waarnaar zijn bijbelboek is genoemd. Het boek Klaagliederen is geschreven naar aanleiding van de val van Jeruzalem, die tweeëntwintig jaar na de dood van Josia plaatsvindt. Zacharia spreekt ook van een klaaglied en dat verwijst wel terug naar dit klaaglied over Josia (Zc 12:11).

Het bezingen van Josia in klaagliederen gaat lange tijd door. Er wordt zelfs een verordening van gemaakt in Israël om dat te doen. Daarvoor worden de klaagliederen opgeschreven. Ze kunnen steeds worden geraadpleegd als er uiting moet worden gegeven aan het verdriet om het verlies van deze koning. Het volk voelt mogelijk aan dat hij hun laatste hoop op voorspoed is geweest en dat met zijn dood alle hoop op zegen is verdwenen. Wat overblijft, is de verwachting van het oordeel over Juda en Jeruzalem.

De kroniekschrijver besluit zijn beschrijving van het leven van Josia niet met diens falen, maar met een opmerking over “zijn gunstbewijzen” (2Kr 35:26). Hij wijst op zijn vrome daden, op zijn daden in overeenstemming met “de wet van de HEERE”. Alleen als daden in overeenstemming zijn met het Woord van God, kunnen ze als ‘gunstbewijzen’ worden gezien. Het gaat niet om menselijke goedheid, maar om goedheid zoals ook God die bewijst.

De gunstbewijzen van Josia die de kroniekschrijver niet in zijn verslag heeft opgenomen, zijn terug te vinden “in het boek van de koningen van Israël en Juda” (2Kr 35:27). Wat in die boeken staat, betreft zijn hele leven, “van het begin tot het einde”. Zo is er een complete beschrijving van het leven van een van de meest Godvrezende koningen van Juda. Voor ons is alleen in de Schrift opgenomen wat tot ons nut is.

Copyright information for DutKingComments