2 Chronicles 36:17-18

Nebukadnezar verwoest Jeruzalem

Op zeker moment is de maat vol. Voordat God het oordeel laat komen, laat Hij nog een keer horen hoeveel moeite Hij heeft gedaan om Zijn volk en Zijn woning te sparen (2Kr 36:15). Telkens weer heeft Hij door Zijn boden het volk opgeroepen naar Hem terug te keren. De uitdrukking “vroeg en laat” wijst op de noodzakelijke spoed van de boodschap. God heeft er haast mee gemaakt. Hij is niet traag en niet karig geweest in Zijn pogingen om hen tot omkeer aan te sporen. Het heeft allemaal geen resultaat opgeleverd.

Het is treffend te lezen over “Zijn volk en Zijn woning”. Het gaat over wat van Hem is. Zijn oordeel over wat van Hem is, gaat Hem Zelf aan. Hij oordeelt niet afstandelijk. Het raakt Hem Zelf diep. Daarom heeft Hij er ook alles aan gedaan om het niet zover te laten komen.

De opstand van Gods volk en hun leiders blijkt uit hun ontvangst van Zijn boden (2Kr 36:16). Al de moeite van God om Zijn volk terug te brengen tot Zichzelf, is met verachting en hoon beantwoord (vgl. 2Kr 30:10; 2Pt 3:3). Mensen spotten altijd met hen die met een boodschap uit de hemel komen en die hun niet bevalt. Vooral godsdienstige mensen reageren zo.

Dan is het zover dat God het oordeel niet langer kan uitstellen en geeft Hij Zijn volk en ook Zijn woning prijs aan de vijand. Hij doet de koning van de Chaldeeën tegen hen optrekken (2Kr 36:17). Het oordeel komt over alle leeftijdsgroepen die verantwoordelijkheid dragen voor hun daden (vgl. Op 19:18; Op 20:12). Er is geen aanzien des persoons bij God.

Volgens de geschiedschrijvers trekt Nebukadnezar 15 januari van het jaar 588 v.Chr. tegen Jeruzalem op. Op 28 juli 586 v.Chr. valt de stad. Op 14 augustus wordt de tempel verbrand (2Kr 36:19). Voordat dit gebeurt, worden de schatten uit Gods huis geroofd en naar Babel gebracht (2Kr 36:18). Dat zullen dan de schatten zijn die zijn overgebleven na de vorige twee plunderingen (2Kr 36:7; 10).

Dit keer worden ook de schatten van de koning (2Kn 20:15-17) en zijn vorsten geroofd en meegenomen. Alle paleizen van de vorsten waarin ze hun luie leven in genotzucht hebben geleefd, met alles wat erin is, gaan in vlammen op.

God laat alles gebeuren omdat er voor Hem niets begeerlijks meer in de tempel aanwezig is. Hij geeft Zijn tempel aan de heidenen prijs (Ps 79:1; Kl 2:1; 7; Kl 4:1; Jr 51:51). Hetzelfde zien we als de gemeente haar ‘Laodiceageest’ openbaart (Op 3:14-22). Daarin is ook niets wat Hem behaagt. Daarom zal Hij de christenheid, die uitloopt op het grote Babylon, aan het oordeel prijsgeven (Op 17:15-18; Op 18:1-2; 19).

Allen die niet gedood zijn, worden door Nebukadnezar naar Babel gevoerd om hem en zijn zonen als slaven te dienen (2Kr 36:20). Het oordeel is totaal, de vernedering volkomen. Toch is de verwerping niet definitief, maar tijdelijk. Er is sprake van een “tot”, namelijk “tot het koninkrijk van Perzië” gaat regeren. Perzië is het koninkrijk waardoor God Babel oordeelt en waaraan Hij vervolgens de wereldheerschappij geeft (Dn 5:28).

Wat er gebeurt zodra de Perzen de wereldheerschappij hebben en daardoor ook gezag hebben over Juda en Israël, zullen we zo zien in de 2Kr 36:22-23. Eerst wordt er nog gezegd hoelang de ballingschap zal duren en dat is, “naar het woord van de HEERE, bij monde van Jeremia”, zeventig jaar (2Kr 36:21; Jr 29:10; Jr 25:11; Dn 9:2; 24-27). Deze periode van zeventig jaar wordt gerekend vanaf de eerste wegvoering naar Babel.

Dat de ballingschap zeventig jaar duurt, is niet toevallig. Het volk is zeventig jaar uit het land verdreven om het land zijn sabbatten te geven. God heeft een volkomen periode bepaald om het land tot rust te laten komen na alle afgoderij die het volk er heeft gepleegd (Lv 26:34-35; 43a).

Als die jaren vervuld zijn, vervult de HEERE Zijn woord en brengt Hij het volk terug naar Zijn land en naar Zijn stad en naar Zijn huis. De vervulling ervan zien we in de boeken Ezra en Nehemia. De volgende twee verzen, de laatste twee van dit bijbelboek, bereiden ons daarop voor.

Copyright information for DutKingComments