2 Corinthians 11:16-33

Paulus’ onwijsheid en onzinnigheid

2Ko 11:16. De apostel moet steeds weer kwijt dat hij gedwongen wordt om over zichzelf te spreken. Zijn hart is vol van Christus en alleen over Hem wil hij spreken. Maar nu er een aanval gedaan is op zijn apostelschap en daarmee indirect op zijn Zender en daarmee op het evangelie dat hij de Korinthiërs heeft gepredikt en waardoor zij tot geloof gekomen zijn, nu moet hij zijn apostelschap wel verdedigen. Hij heeft Christus en de gelovigen in Korinthe te lief om lijdzaam te blijven toezien hoe dienaars van de satan hun verderfelijke werk onder hen kunnen blijven doen.

Ze moeten niet denken dat hij onwijs is. En denken ze dat toch, dan moeten ze hem maar als zodanig aannemen. Een beetje wil hij roemen, zomaar even een paar dingen opnoemen waardoor zij zullen weten wat voor dienaar hij is. Nog eens: dat doet hij niet graag.

2Ko 11:17-19. Hij weet ook dat de Heer zulk roemen niet wil. Hij weet echter ook dat de Heer het nodig vindt om het toch te doen ter wille van hen. Het is als met een onwillig kind dat een pak slaag moet hebben. Je doet het niet graag, maar het is wel nodig.

De Korinthiërs hebben onwijze mensen, zoals die valse apostelen die zich op van alles en nog wat beroemen, goed verdragen. Ze vinden van zichzelf dat ze wijs zijn en dat ze kunnen beoordelen wat deze mensen brengen. Nou, als ze dan zo wijs zijn, dan kunnen ze ook wel beoordelen wat hij, de echte apostel, te zeggen heeft.

2Ko 11:20. Paulus somt op wat ze allemaal van die valse apostelen hebben verdragen. Ze hebben zich “in slavernij” laten brengen. Ze hebben zich door deze bedriegers gevangen laten nemen in hun denken, waarschijnlijk omdat die de wet weer als leefregel hebben gepredikt. Dat staat tegenover de vrijheid in Christus die Paulus hun heeft gepredikt en waardoor hij hen aan Christus heeft verbonden en niet aan zichzelf.

Ze verdragen het dat ze worden ‘opgegeten’ en dat er van hen wordt ‘genomen’. Deze mensen hebben voor hun levensonderhoud een bijdrage van de Korinthiërs geëist. Ze hebben zich in de huizen binnengedrongen en zich daar te goed gedaan, en als ze verder trokken, hebben ze geld van hen meegenomen. Dat staat tegenover de houding van Paulus die niets van hen heeft willen aannemen.

Deze mensen hebben zich boven de Korinthiërs gesteld en een plaats van aanzien ingenomen. De Korinthiërs moeten naar hen luisteren, zij zullen het wel vertellen. Dat staat tegenover de nederige gezindheid die Paulus kenmerkte toen hij bij hen was. Die mensen hebben waarschijnlijk zelfs lichamelijk geweld niet geschuwd. Dat lijkt de uitdrukking ‘in het gezicht slaan’ tenminste te zeggen. Het kan ook zijn dat dit betekent dat zij kwetsende, spottende taal hebben gebruikt om de Korinthiërs te kleineren. Dit staat in contrast met de liefdevolle opstelling van Paulus, die over zichzelf spreekt als een vader en zo ook met hen omgaat (1Ko 4:15).

2Ko 11:21. ‘Ik weet wel’, zegt de apostel, ‘dat mijn optreden mij “oneer” oplevert en dat ik “zwak” ben geweest door zo te handelen als ik gehandeld heb.’ Hij heeft dat er graag voor over, want dit is de weg waarop hij hen wil dienen.

Het is opmerkelijk wat gelovigen allemaal kunnen verdragen van valse leraren en hoe weinig ze kunnen verdragen van echte dienaars van God. Het kan gebeuren dat gelovigen dingen willen vasthouden die verkeerd zijn. Als daarop gewezen wordt, zal dat niet in dank aangenomen worden. Nee, dan die anderen. Die laten je geweten tenminste met rust. Ja, ze vragen wel veel, maar dat zie je dan maar als een betaling voor bewezen diensten. Zulke gelovigen kunnen zichzelf ook nog voorhouden dat ze daarmee hun plicht hebben vervuld en hun leven verder kunnen indelen zoals ze dat zelf graag willen. Denk erom, dat het hier gaat over gelovigen, niet over ongelovigen. Het moet jou en mij aanspreken.

De kenmerken van de valse apostelen die Paulus de Korinthiërs voorhoudt, zul je terugvinden bij veel sekteleiders die zich op het christelijk terrein bevinden. Sekteleiders zijn meestal mensen met een charismatische uitstraling, die op alles een antwoord uit de Bijbel hebben. Zij kunnen zich in elke geloofsgemeenschap openbaren. Zij zullen bepaalde waarheden aan de Bijbel ontlenen en die op zo’n slimme manier met dwaling vermengen, dat de dwaling aannemelijk wordt en daardoor des te dodelijker.

De reden dat zij bij veel gelovigen ingang vinden, is dat de gelovigen niet zelf de Bijbel onderzoeken. Talloze christenen laten de bestudering van de Bijbel over aan hun ‘leiders’. Dat gebeurt in bijna elke geloofsgemeenschap. Dat is een groot kwaad, waardoor valse arbeiders gemakkelijk hun verderfelijke werk kunnen doen en veel onkundige gelovigen van de weg van de waarheid kunnen afvoeren. Daarom het advies aan jou om te luisteren naar wat Paulus zegt. Hij vertelt je de waarheid.

Om dat te onderstrepen gaat Paulus vertellen over zijn lotgevallen in dienst van zijn Heer. Daar hebben die valse apostelen niet van terug. Voordat hij daaraan begint, spreekt hij opnieuw zijn tegenzin erover uit. Hij gebruikt de woorden “onwijsheid” en “onzinnige” om de Korinthiërs te laten voelen hoe ver ze afgeweken zijn, dat hij dit moet doen. De andere kant van de medaille is dat God deze situatie onder de Korinthiërs gebruikt om jou een blik te geven in wat deze man heeft meegemaakt in zijn dienst voor de Heer.

Durven die valse leraren over zichzelf te spreken? Nou, hij heeft die durf ook, hoe dwaas en onwijs hij het ook vindt om over zichzelf te moeten spreken. Hij kan zich met hen meten, reken maar.

2Ko 11:22. Kunnen zij zich op een Joodse afstamming beroemen? Hij ook. Tussen haakjes: hieruit is af te leiden dat deze valse apostelen waarschijnlijk een Joodse achtergrond hebben. Ik tipte dat bij het verklaren van de uitdrukking “als iemand u in slavernij brengt” (2Ko 11:20) al even aan. Met “Hebreeën” doelt hij op een volk dat gescheiden van de andere volken door deze wereld trekt. Met “Israëlieten” bedoelt hij een volk dat bij God hoort. Met “Abrahams nageslacht” doelt hij op een volk waaraan God beloften heeft gedaan. Deze omschrijvingen dienen om zijn afkomst en achtergrond aan te geven. Daarin doet hij niet onder voor die anderen.

2Ko 11:23. Wat nu volgt, is een indrukwekkend staaltje van toewijding aan de dienst van Christus. Dan komt het niet meer aan op mooie praatjes, maar dan gaat het erom wat je voor Hem over hebt. Durven zij zich “dienaars van Christus” te noemen? Hij zal wel eens een boekje opendoen over zijn dienst voor Christus. Ze zullen dan tot de overtuiging moeten komen dat hij in die dienst met kop en schouders boven die anderen uitsteekt.

Hij voelt zich een “onzinnige”; hij voelt grote weerzin om het allemaal te moeten zeggen. Maar hij kan niet anders. Het moet de Korinthiërs duidelijk worden dat de mensen die bij hen zijn binnengedrongen, geen echte dienaars van Christus zijn.

Hun relatie tot Paulus staat op het spel en daardoor hun relatie tot Christus. Als ze Paulus vaarwel zeggen en hem als het ware inruilen voor die andere, valse, apostelen, dan zeggen ze zijn dienst vaarwel en nemen ze ook afscheid van de Christus Die hij hun heeft gepredikt. Ter wille van de eer van Christus en om de geloofszekerheid van de Korinthiërs moet hij wel zo spreken.

Paulus steekt van wal. Hij brengt een indrukwekkende lijst voor de aandacht. Zonder enige overdrijving somt hij op wat hij heeft gedaan, wat hem allemaal is overkomen en hoe hij zich heeft gevoeld. Geen ‘successtory’, geen grootdoenerij. Alleen sobere feiten over het leven van een dienaar die zich met hart en ziel heeft gewijd aan de taak die de Heer Jezus hem heeft opgedragen.

Wanneer je van mening bent dat het dienen van de Heer een ‘makkie’ is, is het wel even schrikken en slikken. Dit gedeelte staat niet in de Bijbel om je te ontmoedigen, maar om je te laten zien wat een mens die zijn Heer liefheeft, kan verdragen. Verschillende dingen, maar lang niet alles, kun je terugvinden in het boek Handelingen. De Heer is nog steeds Dezelfde en wil ook jou helpen in je lijden voor Hem. In de meeste gevallen zal dat niet zo zwaar zijn als wat Paulus hier opnoemt. In een aantal gevallen kun je je wel zo voor de Heer inzetten.

Neem nu het eerste wat hij noemt: “In arbeid zeer overvloedig.” Dat is iets wat ook bij jou te zien kan zijn. Paulus had een speciale dienst. Wat hij heeft meegemaakt, heeft geen ander mens meegemaakt. Maar dat neemt niet weg dat ook jij je volledig kunt inzetten voor dat wat de Heer jou te doen geeft.

Dan gaat hij spreken over zijn omstandigheden. Hij heeft vaak in de ‘bak’ gezeten. Dat zijn niet de ‘luxeappartementen’ die tegenwoordig gevangenis heten, althans hier in het Westen. Het zijn vaak donkere kerkers, onderaardse gewelven, die wemelden van ongedierte, waar het vochtig is en muf ruikt. De behandeling die men daar ondergaat, spreekt niet echt van hoffelijkheid. Nooit is hij daarin terechtgekomen omdat hij een misdaad heeft begaan. Telkens is het een gevolg van de haat van de Joden, omdat hij in die plaats de Heer Jezus heeft gepredikt.

Lichamelijk lijden is hem niet bespaard gebleven. Hij heeft heel wat klappen opgelopen. Je zult het maar meemaken. Maar hij was niet kapot te krijgen. Zijn ijver voor de Heer is ongebroken gebleven. Het is opmerkelijk dat hij de bijzondere kracht van de Geest die in hem was, nooit heeft gebruikt om zichzelf uit een benarde positie te redden. Hij is hierin een navolger van de Heer Jezus.

“Doodsgevaren” zijn geen bijzonderheid voor hem. Het staat er zo gewoon, maar denk je eens in wat er in hem moet zijn omgegaan op die momenten dat zijn leven op het spel stond. Dat betrof dan geen gevaarlijke ziekte waaraan je zou kunnen sterven, maar een vijandige houding van mensen die zijn bloed wel konden drinken.

Lees nog eens 2 Korinthiërs 11:16-23.

Verwerking: Wanneer mag je voor jezelf opkomen en wanneer niet?

Het lijden van Paulus

2Ko 11:24. De Joden hebben hem tot vijf keer toe negenendertig stokslagen gegeven. De wet staat toe om in voorkomende gevallen een straf van veertig stokslagen te geven (Dt 25:3). Voor de zekerheid, om het toegestane aantal door een telfout niet te overschrijden, hield men bij negenendertig op. Stel je eens voor wat dat geweest moet zijn. Ook de eerste keer zal geen pretje geweest zijn, maar elke volgende keer wist hij wat hem te wachten stond.

2Ko 11:25. Door de roeden, de geselingen, is zijn rug driemaal opengereten. ‘Slechts’ één keer is hij gestenigd. Normaliter gebeurt je dat ook maar één keer. Daarom lieten zijn vijanden hem voor dood liggen (Hd 14:19).

Drie keer was hij passagier op een schip dat schipbreuk leed. Daarbij heeft hij een keer vierentwintig uur in het water rondgedreven voordat hij gered werd.

2Ko 11:26. Om overal het evangelie te prediken was hij voortdurend op reis. Reizen was in die tijd geen ongevaarlijke bezigheid. In de eerste plaats was er geen modern wegennet, met bruggen en tunnels, zoals wij dat hier in het Westen kennen. Snelstromende “rivieren” oversteken was een riskante aangelegenheid.

Daarbij komen de gevaren van de kant van de mensen: van “rovers”, “volksgenoten” (Joden) en “volken” (heidenen). De “stad” bood geen bescherming en de “woestijn” en de “zee” al helemaal niet. Nergens was hij veilig, nergens was een plekje waar hij rust had.

Als hij al dacht dat hij in de gemeente wat op adem kon komen, dan had hij daar te maken met “valse broeders”, mensen die deden alsof ze bij de gemeente hoorden, maar die in werkelijkheid de waarheid van God verdraaiden.

2Ko 11:27. De grote apostel was geen gemakkelijk leven beschoren. Het was

1. héél hard werken – “in arbeid en moeiten”;

2. goed opletten – “in waken”;

3. weinig te eten en te drinken hebben – “in honger en dorst”;

4. soms daar ook vrijwillig afstand van doen – “vasten”;

5. kou lijden en weinig kleren hebben om warm te worden – “in koude en naaktheid”.

Dat Paulus onder deze ontberingen heus niet stoïcijns bleef, kun je bijvoorbeeld opmaken uit 2 Timotheüs 4 waar hij aan Timotheüs vraagt om zijn mantel mee te nemen (2Tm 4:13a). Het lijkt mij dat hij daar niet om gevraagd zou hebben als hij zich behaaglijk door de zonnewarmte kon laten koesteren.

2Ko 11:28. Wat hem waarschijnlijk het meest pijn deed, is de dagelijkse “bezorgdheid over al de gemeenten”. Je leest dat hem dat “overvalt”. Overal waar hij het evangelie heeft gepredikt, zijn gemeenten ontstaan. Dat is een vreugdevolle zaak geweest, maar daarbij bleef het niet. Het is belangrijk dat in die ontstane gemeenten de gelovigen zullen groeien in de genade en de kennis van de Heer Jezus en dat zij niet zullen verslappen in het leren kennen van Gods gedachten over hun leven. De vijand, de duivel, doet er alles aan om gelovigen ertoe te brengen weer dingen in hun leven toe te laten waardoor de Heer Jezus onteerd wordt. Daarover is Paulus bezorgd.

2Ko 11:29. Deze opsomming laat zien dat je niet met Paulus ‘de krachtpatser’ te maken hebt, maar met iemand die enorm zwak is. Niemand kan in eigen kracht deze ontberingen doorstaan. Is er wel iemand die nog meer heeft meegemaakt en daardoor het bewijs kan leveren dat hij nog zwakker is? Alleen de Heer Jezus gaat in zwakheid ver boven Paulus uit. Hij werd “in zwakheid gekruisigd” (2Ko 13:4a).

Alles wat Paulus heeft meegemaakt, is voor anderen misschien een aanleiding geweest om te vallen, dat wil zeggen om het volgen van Christus op te geven. Maar Paulus’ brandende liefde voor Christus heeft hem op de been gehouden.

2Ko 11:30. Maakt dat Paulus groot? Nee, Paulus wijst elk eerbetoon voor hem van de hand. De enige roem die er is, is een roemen in zijn zwakheid. Die zwakheid heeft hij door alle ervaringen heen steeds dieper gevoeld.

2Ko 11:31. Elke beschuldiging van eerzucht of eigendunk of een zoeken van zichzelf wordt afgedaan met een krachtig beroep op “de God en Vader van de Heer Jezus, Hij Die gezegend is tot in eeuwigheid”. Hij weet dat Paulus niet liegt en Paulus prijst Hem dwars door alle lijden heen dat hem is overkomen.

2Ko 11:32-33. O ja, er is nog iets wat hem te binnen schiet, iets wat hem nog zwakker en geringer maakt dan hij al is. Hij is een keer op een minderwaardige, bijna belachelijke manier uit een hachelijke situatie ontsnapt. Niet door een of ander wonder, door bijvoorbeeld de vijanden met blindheid te slaan of hen te verlammen of op een slimme manier te misleiden. Niets van dat alles.

Toen hij eens in een stad gevangenzat, werd hij in een mand langs de stadsmuur naar beneden gelaten. Je ziet hem hangen, in een mandje, de grote apostel. Een allesbehalve spectaculaire ontsnapping, niet bepaald iets om indruk mee te kunnen maken. Ja, zo is deze apostel.

Lees nog eens 2 Korinthiërs 11:24-33.

Verwerking: Welke zwakheden, zoals door Paulus hier bedoeld (het hoeven niet dezelfde te zijn), heb jij?

Copyright information for DutKingComments