2 Corinthians 8:1-5

De genade van het geven

In 2 Korinthiërs 8-9 komt Paulus terug op een onderwerp dat hij al in zijn eerste brief heeft aangesneden (1Ko 16:1-2). Het betreft de financiële ondersteuning van gelovigen die in armoede leven. Om het even duidelijk te zeggen: hij gaat het hebben over je geld, je banksaldo. Het kan je geld gaan kosten als je je met deze hoofdstukken gaat bezighouden. Weet daarom goed waaraan je begint.

In het gedeelte dat je nu voor je hebt, zal Paulus je op een schitterende manier losmaken van je aardse bezittingen. Overigens behandelt hij dit thema zonder er zelf enig belang of voordeel bij te hebben. Hij vraagt namelijk niet voor zichzelf, maar voor de noodlijdende gelovigen in Judéa. Let er even op waarom het gaat: hij maakt jou los van je geld; dat is wat anders dan het omgekeerde, dat hij geld van jou los ziet te krijgen.

Hoe dat in zijn werk gaat, kun je leren uit de manier waarop hij de Korinthiërs hierover onderwijst. Hij zegt namelijk niet tegen hen dat ze ‘zoveel’ procent van hun inkomen moeten geven. Zo ging dat in het Oude Testament. Tien procent was de norm en iedereen wist waar hij aan toe was. In het Nieuwe Testament gaat het niet om het bedrag, maar om het motief, het waaróm van het geven en de gezindheid waarin gegeven wordt.

2Ko 8:1-2. Je krijgt de indruk dat Korinthe een aantal welgestelde broeders en zusters rijk is. Toch zegt Paulus niet dat ze moeten geven omdat ze het zo goed hebben. Nee, hij stelt de gemeenten van Macedonië als voorbeeld. Dáár moeten ze eens naar kijken. Die gemeenten hadden alle reden om aan zichzelf te denken. Ze hadden het moeilijk, ze werden vervolgd. Daarbij komt, misschien wel als gevolg van de verdrukking, dat ze in diepe armoede leefden. Toch dachten ze niet aan zichzelf. Te midden van de moeiten was er een overvloed aan blijdschap in de Heer. Daardoor dachten ze aan anderen die in nood waren en ze waren dan ook overvloedig geweest in hun geven. Dat is, zoals Paulus het noemt, “genade van God”.

2Ko 8:3-4. Die genade had hen ertoe gebracht uit eigen beweging te geven. Er is hier geen sprake van een bevel of een gebod. Integendeel. Je leest van deze gelovigen in Macedonië dat ze Paulus smeekten om te mógen geven. Hoe zijn ze daartoe gekomen? Zoiets kun je alleen aantreffen bij gelovigen die door en door beseffen dat zij een familieband met elkaar hebben. Het gaat om broers en zussen in het geloof, die allen hetzelfde nieuwe leven, allen dezelfde Vader, allen dezelfde Heer en allen dezelfde Heilige Geest hebben. Ze wilden graag delen in een dienst die aan andere heiligen werd verricht. Dienst is niet alleen ‘dienen met het Woord’, maar ook door de daad.

Paulus kan van hen getuigen dat ze hebben gegeven zoveel als ze konden, ja, dat ze meer hebben gegeven dan ze eigenlijk konden geven. Daartoe zijn ze gekomen omdat geven voor hen een ‘gunst’ was. Geven is een voorrecht en geen plicht. Wie dit zo ziet, hangt niet aan zijn geld. De Heer Jezus heeft Zelf gezegd dat je gelukkiger wordt van geven dan van ontvangen (Hd 20:35). Wat de Macedoniërs gaven, ging zelfs de verwachtingen van Paulus te boven.

2Ko 8:5. Welk geheim steekt er achter zo’n vrijgevigheid? Dat lees je in dit vers: zij gaven eerst zichzelf aan de Heer. Wie zichzelf eerst in volle overgave aan de Heer geeft, heeft er geen moeite meer mee om zijn aardse bezittingen aan anderen te geven. Je raakt dan helemaal vol van Wie de Heer is en je vertrouwt Hem dat Hij kan voorzien in alles wat je nodig hebt. Heeft Hij het niet in Psalm 50 gezegd: “Van Mij is de wereld en al wat zij bevat” (Ps 50:12b)? Iemand zei eens tegen mij: ‘Je kunt blijven doorgaan met geven, want je kunt God nooit leeg geven.’ Hij bedoelde daarmee dat je kunt blijven weggeven wat je van God krijgt, want Gods bron raakt nooit uitgeput.

Het is de wil van God dat jij eerst jezelf weggeeft aan de Heer. Vervolgens lees je van de Macedoniërs dat zij zichzelf aan Paulus gaven. Dat wil zeggen dat zij volledig instemden met wat Paulus hun hier als voorbeeld voorleeft en als vermaning voorhoudt. Dat is ook belangrijk. Geef je ook over aan ‘Paulus’. Daarmee bedoel ik: Lees zijn brieven in de Bijbel en neem het onderwijs dat hij daarin geeft ter harte. Dat is ook wat God wil.

2Ko 8:6. Met dit voorbeeld voor ogen is Titus aangespoord om naar Korinthe te gaan en het geld in ontvangst te nemen dat ze op grond van zijn eerste brief (1Ko 16:2) opzij hadden gelegd. Hiermee zullen zij ook deel krijgen aan de genade van het geven. Je kunt aan alles merken dat het geen geldklopperij is. Het is Paulus erom te doen dat ze met hun geld op een juiste, christelijke wijze zouden omgaan.

2Ko 8:7. Hij wijst hen nog eens op de overvloed van geestelijke zegeningen die ze bezitten: “geloof, woord, kennis”. Woord en kennis heeft hij in 1 Korinthiërs 1 ook genoemd (1Ko 1:4-5). Toen heeft hij moeten zeggen dat ze die op een vleselijke manier gebruikten. Nu kan hij er positief over spreken en er ook nog iets aan toevoegen. Hij kan vol blijdschap spreken over “alle bereidwilligheid” die ze hebben getoond en hun “liefde” tot hem. Hun bereidwilligheid hebben ze getoond door te luisteren naar wat hij in zijn eerste brief heeft geschreven. Daarmee hebben ze tegelijk hun liefde voor hem laten zien.

Geloof, woord en kennis zijn nu niet langer zaken waarmee ze alleen maar te koop lopen. Er is een gezonde basis aanwezig om deze dingen te beleven zoals ze bedoeld zijn. Hun vertrouwen op God (geloof), hun spreken daarover (woord) en wat ze van God weten (kennis), is in hun leven te zien. Nu mogen ze aan dit alles nog iets toevoegen: ze mogen overvloedig geven, waarvoor hier weer het woord “genade” wordt gebruikt.

Je komt dit woord al voor de vierde keer tegen, na 2Ko 8:1, 2Ko 8:4 – waar het met “gunst” is vertaald – en 2Ko 8:6. Hierna komt het nog vier keer voor (2Ko 8:9; 19; 2Ko 9:8; 14), in totaal acht keer.

2Ko 8:8. Om elk misverstand uit te sluiten benadrukt Paulus dat hij geen bevel geeft. Hij heeft over de bereidwilligheid van anderen – dat zijn de Macedoniërs – geschreven, om de Korinthiërs gewillig te maken zich op dezelfde wijze te laten kennen. Zo werkt dat nog steeds. Goed voorbeeld doet goed volgen. Je mag je door het goede voorbeeld van anderen laten stimuleren om op dezelfde wijze te handelen. Het gaat, nog eens gezegd, niet om de grootte van het bedrag, maar om het motief van het geven.

Voor de Korinthiërs komt daar nog een aspect bij, namelijk van het beproeven van de liefde. Johannes schrijft in zijn eerste brief: “Wie nu aardse goederen heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden en zijn hart voor hem sluit, hoe blijft de liefde van God in hem?” (1Jh 3:17). Johannes zegt het sterk: als iemand ziet dat zijn broeder of zuster iets nodig heeft en daar niets aan doet, terwijl hij het wel kan, is zo iemand niet eens een gelovige. De liefde van God woont niet in zo iemand.

Jouw broederliefde wordt het best getest als er een beroep wordt gedaan op je geld, je banksaldo. Paulus zegt hier als het ware: ‘Laat maar eens zien of je liefde voor je arme broeder echt is, door hem te geven of aan hem over te maken wat je kunt.’ Dit aspect van de beproeving van de liefde mag je gerust op jezelf betrekken.

Lees nog eens 2 Korinthiërs 8:1-8.

Verwerking: Wat zegt het voorbeeld van de Macedoniërs jou?

Copyright information for DutKingComments