2 Kings 13:2

Joahaz koning over Israël

Na de geschiedenis van koning Joas van het tweestammenrijk in het vorige hoofdstuk zijn we nu weer bij de tien stammen. We bevinden ons in de geschiedenis van het tienstammenrijk in de periode van de regering van het huis van Jehu. Die regeringsperiode is de langste in heel de geschiedenis van het tienstammenrijk. Het is een familieregering van maar liefst vijf opeenvolgende koningen. Het begint met Jehu, die wordt opgevolgd door zijn zoon Joahaz, daarna komt de zoon van Joahaz, Joas, daarna de zoon van Joas, Jerobeam II en ten slotte Zacharia, de zoon van Jerobeam II. Maar dan is het toch afgelopen.

De regering van het huis van Jehu is beperkt gebleven tot vier geslachten na hem omdat de ijver van Jehu beperkt of gedeeltelijk is geweest. Hij heeft wel veel gedaan wat God van hem heeft gevraagd, maar zijn hart is niet volkomen met de HEERE geweest. Hij heeft de afgodendienst laten bestaan.

Het is al eerder opgemerkt dat de regering van de koningen van de tien stammen een beeld zijn van de ontwikkeling van de kerkgeschiedenis die in Openbaring 2-3 wordt gegeven. De fase van het huis van Jehu herkennen we in de kerkgeschiedenis in het zendschrijven aan de gemeente in Sardis (Op 3:1-6). Wat tegen en van Sardis wordt gezegd, is een lichtpunt in vergelijking met Thyatira, zoals de geschiedenis van Jehu een lichtpunt is na de geschiedenis van het huis van Achab.

Van Jehu en zijn nakomelingen staat echter ook dat ze volharden in de afgoderij. Daarom staat ook van die nakomelingen dat ze doen “wat slecht was in de ogen van de HEERE” (2Kn 13:2). Dat lijkt op wat van Sardis gezegd moet worden, dat ze wel de naam hebben te leven, maar dat ze in werkelijkheid dood zijn (Op 3:1b).

Vanwege de ontrouw van Joahaz stuurt de HEERE Hazaël als een tuchtroede. Hij wil daardoor bewerken dat ze naar Hem terugkeren. Hazaël onderdrukt het volk van God. Hierom heeft de profeet Elisa gehuild (2Kn 8:11-12).

Dan lezen we iets van Joahaz waardoor hij uniek is onder de koningen van Israël. We lezen namelijk voor de eerste en de laatste keer ofwel de enige keer van een koning van Israël dat hij het aangezicht van de HEERE met gebed zoekt. Letterlijk staat er dat Joahaz ‘het aangezicht van de HEERE streelde’. Dat laat wel zien hoe intens hij heeft gebeden.

Dit gebed blijft niet zonder antwoord. De HEERE geeft een verlosser. Het is net als bij Achab, dat een beetje zich voor God vernederen Gods genade laat stromen (vgl. 2Kn 13:23; 1Kn 21:27-29). Het is niet duidelijk wie de verlosser is en wanneer de verlossing heeft plaatsgevonden. Misschien dat met deze verlosser de zoon van Joahaz, Joas, wordt bedoeld, zoals in 2Kn 13:25 staat. Daar lezen we dat Joas de Syriërs drie keer heeft verslagen. Het is ook mogelijk dat Jerobeam II wordt bedoeld, van wie staat dat de HEERE door zijn hand Israël verloste (2Kn 14:27). Helaas moet er gezegd worden dat ze, ondanks de verlossing, blijven volharden in de afgodendienst (2Kn 13:6).

2Kn 13:7 sluit aan op 2Kn 13:4. Door Hazaël is een grote slag toegebracht aan de strijdkrachten van Joahaz, waardoor zijn macht tot een minimum gereduceerd is. Wat er nog van zijn macht over is, staat beschreven “in het boek van de kronieken van de koningen van Israël”, evenals “alles wat hij gedaan heeft en zijn macht”. Na deze vermelding volgt de mededeling van zijn dood en begrafenis.

Copyright information for DutKingComments