2 Kings 16:18

Het altaar van de HEERE vervangen

Achaz gaat naar Damascus om zijn weldoener en beschermer, de koning van Assyrië, te begroeten. Het lijkt erop dat de plaats van ontmoeting het altaar is dat in Damascus staat. Achaz komt onder de indruk van dat altaar. Het is een groot altaar (2Kn 16:15). Mogelijk is het een van oorsprong Assyrisch altaar. Hij ziet dat de goden van Assyrië hen hebben geholpen. Nu wil hij zich ook van de gunst van deze goden verzekeren en aan hen offeren. Daarom wil hij een altaar hebben zoals dat van hen.

Terwijl hij nog in Damascus is, stuurt hij er een afbeelding van naar de priester Uria. Uria is een trouwe man (Js 8:2a), maar ook een man zonder ruggengraat. Hij heeft geen kracht om nee te zeggen. Hij doet wat hem is gezegd en zelfs zo snel, dat het altaar klaar is voordat Achaz terug is. Als Achaz weer in Jeruzalem is en het altaar ziet, nadert hij tot het altaar en offert erop. 2Kn 16:12 spreekt nadrukkelijk over Achaz als “koning” (driemaal in dit vers). Er is een sterke overeenkomst met koning Jerobeam I en zijn altaar (1Kn 12:32-33). We moeten constateren dat Jerobeam en zijn altaardienst nu in Juda zijn binnengetrokken.

De offers die Achaz brengt (2Kn 16:13), kennen we uit Leviticus 1-7. Opmerkelijk is dat het zondoffer ontbreekt. Het benadrukt dat zijn dienst slechts een uitwendige dienst is. Er is geen enkel besef van zonde aanwezig. Hij regelt alles naar eigen goeddunken. Het is helemaal een eigenwillige godsdienst. Dat zien we ook als hij het koperen brandofferaltaar verwijdert van de plaats waar het hoort en in plaats daarvan zijn zelf nagemaakte altaar neerzet (2Kn 16:14). Het altaar van Achaz moet centraal staan.

Het altaar van de HEERE wordt niet helemaal verwijderd. Het wordt op een afstand geplaatst, zodat het op de plaats waar het staat als het ware in de verte herinnert aan de dienst van de HEERE.

Achaz bepaalt dat vanaf nu het grote altaar, zijn altaar, moet worden gebruikt om de voorgeschreven offers op te brengen (2Kn 16:15). Hij geeft de priester Uria opdracht erop toe te zien dat het zo gebeurt als hij heeft bevolen. Het koperen altaar van de HEERE heeft voor hem afgedaan voor wat betreft de offerdienst aan de ware God. In plaats daarvan maakt hij er een plaats van waar hij tot demonen kan naderen om hun om raad te vragen.

De vernieuwingsdrift van Achaz kent geen grenzen. Het volgende onderdeel van de oude eredienst dat eraan moet geloven, is de koperen zee die op twaalf runderen staat. Hij snijdt de sierlijsten van de onderstellen af en verwijdert het spoelbekken (2Kn 16:17). Ook haalt hij de zee van de runderen af. Hij rekent (in dit beeld) af met de gedachte dat reinheid nodig is om dienst in het huis van de HEERE te kunnen doen.

De runderen zijn niet een versiering voor de koperen zee, maar vormen het draagvlak voor reiniging. Het is een beeld dat ervan spreekt dat reiniging moet gebeuren op de grond van het offer van Christus. Runderen spreken van Zijn dienst die Hij voortdurend voor ons uitoefent. Die grondslag wordt vervangen door een stenen vloer, een grondslag die door mensen is gemaakt.

Ook de sabbatsgalerij wordt opgeofferd aan zijn vernieuwingsdrang (2Kn 16:18). Wat de sabbatsgalerij precies is geweest, is niet duidelijk. Er wordt wel gedacht aan een overdekte plaats in de tempel waar de koning op de sabbat plaatsnam bij zijn bezoek aan de tempel. Dat zou goed kunnen, omdat het verwijderen van de sabbatsgalerij wordt verbonden aan het wegnemen van “de ingang van de koning in het huis van de HEERE” (vgl. 1Kn 10:5; Ez 46:1-2). Het toont zijn minachting voor de sabbat – die spreekt van de rust van God en Zijn volk – en de absolute onwil om als koning verbonden te zijn met de woonplaats van God, waarmee hij weigert te erkennen dat hij alleen koning kan zijn als hij erkent dat God zijn Heer is.

Hij laat alles weghalen wat ook maar even aan de dienst aan de ware God herinnert. Al zijn handelingen betekenen de afschaffing van de ware dienst aan God. Hij stelt een godsdienst in die helemaal aan zijn smaak beantwoordt. Dat is de beproefde methode om af te rekenen met wat God daarover te zeggen heeft. Het is belangrijk aan God te vragen hoe Hij wil dat we eredienst doen. Dat betekent voor ons dat we Zijn Woord raadplegen in een gezindheid van onderworpenheid aan wat Hij zegt.

Het betekent niet dat onze aanbidding steeds langs bepaalde, vastgestelde patronen via standaardformuleringen moet verlopen. De Heilige Geest zal telkens andere aspecten aan ons laten zien waarvoor we God kunnen en willen aanbidden. Er is geen liturgie voor op te stellen.

Iemand stelde terecht: We moeten niet met onze aanbidding spelen en die verluchtigen met interviews en onderhoudende optredens (entertainment). Opmerkelijk genoeg stelde hij daarbij: ‘In de gemeente die ik dien, wordt onze aanbidding zorgvuldig zo gepland, dat we nooit op twee zondagen achter elkaar hetzelfde hebben.’

Toen ik dit las, bekroop mij de gedachte dat de schrijver zelf handelde naar het model van Achaz, dat hij eerst (terecht) aanklaagde. Is de Heilige Geest niet de Enige Die de aanbidding van de gemeente zo kan leiden dat de aanbidding elke keer weer anders is, nieuw en fris, en dat het toch voldoet aan de aloude waarheden van Gods Woord (vgl. Jh 4:23-24)?

Copyright information for DutKingComments