2 Kings 18:19-22

Brallen tegen de HEERE

Het woord “maar” waarmee 2Kn 18:17 begint, maakt duidelijk dat de enorme schatting die Hizkia aan de koning van Assyrië heeft gegeven, niets heeft geholpen. De koning van Assyrië gaat door met beroven. Hij verbreekt het verbond dat Hizkia met hem heeft gesloten. Hij stuurt hoge functionarissen met een sterke legermacht naar Jeruzalem.

De plaats waar de vijand komt (2Kn 18:17b), is de plaats waar Jesaja eerder koning Achaz, de vader van Hizkia, heeft ontmoet (Js 7:3). Jesaja heeft bij die gelegenheid zijn zoontje bij zich. Achaz wordt daar een uitweg getoond, maar hij weigert die in geloof aan te nemen. Op die plaats van water en een blekersveld wordt een belofte gegeven. Water spreekt van reiniging en de bleker spreekt van reiniging van kleding. De naam van het zoontje van Jesaja, Sjear-Jasjub, betekent ‘een rest zal zich bekeren’. Op die plaats wordt ook gesproken over de geboorte van de Messias. Op deze plaats komt de vijand met een boodschap waardoor Hizkia op de proef gesteld wordt.

Hizkia stuurt een afvaardiging om te horen wat de mannen van Assyrië willen (2Kn 18:18). Het wordt een eenzijdig gesprek. In 2Kn 18:19 begint de commandant met veel retoriek aan een indrukwekkende rede. Daarin is veel wat waar is en er is ook veel leugen. Alles wat hij zegt, is bedoeld om Hizkia en de mannen van Juda angst in te boezemen.

Hij begint met het voorstellen van de koning van Assyrië als “de grote koning”. De vraag in 2Kn 18:20 is een indringende en terechte vraag. In 2Kn 18:21 moet Hizkia uit de mond van een heiden horen dat zijn vertrouwen niet op de HEERE, maar op een aardse koning gesteld is. Dit is een juiste en treurige constatering. Egypte is niet om op te steunen. De HEERE Zelf vergelijkt Egypte met een geknakt riet (Ez 29:6-7).

Maar, zo gaat de commandant verder, als Hizkia zou zeggen dat hij op de HEERE vertrouwt, dan betekent dat ook niets (2Kn 18:22). Hizkia heeft dan wel de hoogten weggenomen, maar wat heeft dat opgeleverd? Heeft dat aan het volk enig goed gebracht? Zijn ze daar dankbaar voor? De commandant probeert tweedracht te zaaien tussen Hizkia en het volk, want het volk hoort alles wat de commandant zegt.

Een volgend argument om de weerstand te breken is het wijzen op de zwakheid van het leger van Hizkia (2Kn 18:23-24). Zijn hele leger stelt niets voor. Hizkia zou niet eens voor tweeduizend paarden, als de koning van Assyrië hem die zou geven, de ruiters kunnen leveren.

Nog een argument om indruk te maken op de mannen van Juda is een verwijzing naar een opdracht van de HEERE die de commandant zou hebben om op te trekken (2Kn 18:25). Hij zegt dat zonder enig geloof. Tegelijk zit er ook waarheid in, want de Assyriërs zijn Gods tuchtroede voor Zijn volk. Deze uitspraak zal zich dan ook tegen hem keren, want terwijl hij zegt wat waar is, doet hij er niets mee om in zijn relatie met God verandering te brengen.

Het lijkt erop dat de commandant even zwijgt om te zien hoe er op zijn woorden wordt gereageerd. Het gezantschap van Hizkia reageert ook (2Kn 18:26), maar zonder dat er enige weerbaarheid in naar voren komt. Ze geven geen enkele blijk van vertrouwen op de almachtige God, de God van Zijn volk. Hun reactie is er een van angst. Ze willen niet dat het volk dit hoort, want dat zal hen alleen maar meer ontmoedigen. Maar dat is nu juist de bedoeling van de commandant.

De reactie ontlokt een volgende tirade aan de commandant. Aangespoord door wat het gezantschap in hun angst heeft gezegd, spreekt hij tot het hele volk dat daar is. Ze moeten maar goed luisteren naar zijn woorden, want anders zullen ze zich, samen met de leiders van het volk, voeden met hun eigen uitwerpselen en hun dorst lessen met hun eigen urine (2Kn 18:27). Als hij hun dit beeld voor ogen heeft geschilderd, begint de commandant, in het Judees en met luide stem, weer met het voorstellen van “de grote koning” (2Kn 18:28; vgl. 2Kn 18:19).

Het volk moet goed begrijpen dat Hizkia een waardeloze en misleidende koning is. Hizkia is machteloos, evenals de HEERE, naar Wie Hizkia verwijst (2Kn 18:29-30). Nee, ze kunnen zich beter aan de koning van Assyrië overgeven. In plaats van zich te voeden met hun uitwerpselen en hun dorst te lessen met hun eigen urine, zullen ze de heerlijke vruchten van hun eigen wijnstok en vijgenboom eten en water drinken uit hun eigen put (2Kn 18:31).

De commandant maakt het, slim en misleidend als hij is, wel heel aantrekkelijk om zich over te geven door het land waar hij Gods volk heen zal voeren, voor te stellen als eenzelfde land als dat waarin ze nu wonen (2Kn 18:32). Het geloof zal dat direct doorzien. Dat land is niet het land van God, want Zijn tempel, waarin Hij woont, staat daar niet. Het lijkt er allemaal mooi uit te zien, maar de HEERE is er niet. Laten wij ook maar vasthouden aan wat God heeft gegeven en het niet inruilen tegen schijnbeloften.

De daden die hij noemt (2Kn 18:33-35), zijn juist, maar hij begaat de dwaasheid de HEERE tot een afgod te verlagen. De HEERE is voor hem als een van de afgoden van de andere landen. Deze dwaze en lage opvatting zal dan ook uiteindelijk tot zijn smadelijke afgang voeren.

De reactie van het gezantschap van Hizkia op deze tweede rede van de commandant is er een van stilzwijgen (2Kn 18:36). Ze zwijgen omdat Hizkia hun dat had opgedragen. Het is soms goed en belangrijk om op bepaalde uitspraken niet in te gaan. Zwijgen spreekt soms duidelijker en luider dan spreken. Niet dat het gezantschap in geloof zwijgt. De toespraak heeft hen in diepe verslagenheid gebracht. Met gescheurde kleren gaan ze naar Hizkia en vertellen hem wat de commandant heeft gezegd (2Kn 18:37).

Copyright information for DutKingComments