2 Kings 24:3

Jojakim koning van Juda (vervolg)

“In zijn dagen”, dat zijn de dagen dat Jojakim koning is, trekt Nebukadnezar – zijn naam wordt hier voor de eerste keer in de Schrift genoemd – voor het eerst tegen Jeruzalem op (vgl. Dn 1:1). Bij die gelegenheid wordt Daniël, samen met andere prinsen, naar Babel gebracht. Het is dan het jaar 605 v.Chr. Een jaar later vindt er een belangrijke slag plaats, bij Karchemis, waarbij Nebukadnezar de wereldheerschappij van Egypte afneemt (2Kn 24:7; Jr 46:2). Vanaf dan is Nebukadnezar het gouden hoofd (Dn 2:37-38), het eerste wereldrijk nadat het met Juda als volk van God is gedaan.

Als Jojakim zich drie jaar aan Nebukadnezar heeft onderworpen, komt hij “opnieuw tegen hem in opstand”. Dat hij “opnieuw” in opstand komt, geeft aan dat hij een keer eerder in opstand is gekomen. Misschien moeten we daarbij denken aan de mogelijkheid dat hij partij heeft gekozen voor de farao. Het gevolg is dat Nebukadnezar maatregelen neemt om de opstandige Jojakim weer aan zich te onderwerpen.

Opmerkelijk is dat het optrekken van de benden niet aan Nebukadnezar wordt toegeschreven, maar aan de HEERE. De HEERE handelt en doet dat in trouw aan Zijn Woord. Hij heeft het laten voorzeggen door de dienst van Zijn dienaren, de profeten, en zo gebeurt het ook (2Kn 24:2). Het optrekken van de benden tegen Juda gebeurt ook nog niet eens in de eerste plaats vanwege de opstand van Jojakim, maar “vanwege de zonden van Manasse, vanwege alles wat hij gedaan had” (2Kn 24:3).

Een zonde van Manasse die bijzonder zwaar weegt in dit oordeel, is dat hij “onschuldig bloed” heeft vergoten, ja, dat hij “Jeruzalem met onschuldig bloed gevuld” heeft (2Kn 24:4). De HEERE neemt dit alles zo zwaar op, dat Hij “geen vergeving schenken” wil.

We hebben zeer zeker met een vergevende God te doen. Dat betekent echter niet dat het geduld van God oneindig is. Als het oordeel komt, is het ogenblik aangebroken dat Hij niet meer zal vergeven. Dat ligt nooit aan God, maar aan de onboetvaardigheid van de mens.

Wij leven in een tijd die vergelijkbaar is met die van deze laatste koningen. Het oordeel komt over de christenheid. Dat God een overblijfsel voor Zichzelf heeft uitverkoren, ook nu, verandert niets aan dit oordeel. Voor de massa van de christenheid is geen vergeving meer.

Hiermee is de geschiedschrijver aan het einde gekomen van zijn beschrijving van het leven van Jojakim. Hij vermeldt alleen nog zijn dood (2Kn 24:6). Van een begrafenis wordt niets gezegd. Die krijgt hij ook niet. Wat hij krijgt, is een ezelsbegrafenis: hij wordt als ondeugdelijk en verachtelijk weggeworpen (Jr 22:18-19).

De mededeling van 2Kn 24:7 sluit direct aan op de mededeling van de dood van Jojakim. In dit vers geeft de schrijver een verklaring van het feit dat Jojakim geen hulp van de koning van Egypte heeft gekregen in zijn opstand tegen Babel (2Kn 24:1).

Copyright information for DutKingComments