2 Peter 1:1

Inleiding

In de tweede brief die we van Petrus in de Bijbel hebben, richt Petrus zich tot dezelfde gelovigen als in zijn eerste brief. Dat kunnen we opmaken uit 2 Petrus 3 (2Pt 3:1). Net als in de eerste brief is in deze brief ‘de regering van God’ de hoofdgedachte. Het verschil is dat het in de eerste brief gaat om de regering van God over de gelovigen, terwijl het in deze brief gaat over Gods regering over de ongelovigen.

God regeert. Hij is soeverein en heeft het bestuur van de wereld vast in handen, ook al lijkt het voor het natuurlijk oog anders te zijn. Je moet dan ook de dingen niet beoordelen zoals ze zich aan je voordoen, maar je moet ze allemaal zien in het licht van Gods Woord. Vandaar dat ook deze brief van groot belang is om je niet in verwarring te laten brengen door het handelen van de goddelozen die ook nog eens het gelijk aan hun kant lijken te hebben. Dat laatste is slechts schijn, en schijn bedriegt.

Petrus schrijft deze brief als zijn geestelijk testament. Zijn heengaan is aanstaande. In zijn eerste brief heeft hij de gelovigen bemoedigd met het oog op de vervolgingen en het lijden dat ze ondergaan. In het vrederijk zal dat niet meer zo zijn. Daarop heeft hij steeds hun oog gericht. Zijn tweede brief staat vol waarschuwingen met het oog op het verval dat door verleiders wordt bewerkt.

Dit is een kenmerk van meerdere ‘tweede brieven’, zoals de tweede brief aan de Thessalonicenzen en de tweede brief aan Timotheüs. Dan gaat het niet zozeer om gevaren van buitenaf, vanuit de wereld, maar om gevaren van binnenuit, binnen de christenheid. Je moet ook bewaard blijven voor de misleiders.

In beide brieven maakt de komst van de Heer Jezus alles anders. Ook in zijn tweede brief wijst Petrus op die komst. Hij gaat daarbij zelfs nog verder dan de komst van de Heer om het vrederijk op te richten. Hij schrijft over de eeuwige toestand van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dat is een geweldige aansporing om trouw te zijn en te waken dat de misleiders geen kans krijgen het geloof van Gods kinderen te ondermijnen.

Aanhef en zegenwens

2Pt 1:1. De brief is door Petrus geschreven. Hij is de afzender. Anders dan in zijn eerste brief noemt hij zichzelf hier “Simon Petrus”. ‘Simon’ is de naam die zijn ouders hem hebben gegeven. Het is, kun je zeggen, zijn oude naam. De Heer Jezus heeft hem zijn nieuwe naam ‘Petrus’ gegeven (Jh 1:43; Mt 10:2; Mt 16:18). Dat Petrus zich als afzender met zijn dubbele naam voorstelt, is opmerkelijk. Het zegt, denk ik, veel van zijn geestelijke gezindheid. Hij is aan het einde van zijn leven. Hij weet wie hij in Christus is. Toch is hij zijn oorsprong niet vergeten.

Verderop, in 2Pt 1:9, herinnert hij zijn lezers eraan dat wie vergeet wat hij vroeger was, blind en kortzichtig is. Hoe langer iemand met de Heer zijn weg gaat, des te meer zal hij de Heer Jezus leren kennen, maar des te meer ook zal hij inzien wie hij zelf van nature is. Het zal het besef van de genade er alleen maar groter door maken. Door zich als Simon voor te stellen zegt hij tegen zijn lezers dat hij niet beter is dan zij. Door zich daarnaast als Petrus voor te stellen zegt hij dat hij tot hen spreekt als een broeder onder de broeders.

Hij komt namens een Ander, namens “Jezus Christus”. Van Hem is hij een “slaaf”. Wat hij te zeggen heeft, zegt hij omdat de Heer Jezus hem dat opdraagt. Hij is volledig aan Zijn gezag onderworpen. Dat is geen last, maar een lust. Hij noemt zichzelf graag zo. Er is toch niets mooiers dan een slaaf te zijn van Hem Die jou heeft verlost uit de macht van de zonde en bevrijd heeft van de dood en het oordeel daarna (Hb 9:27)?

Petrus is echter niet alleen slaaf, hij is ook “apostel”. Dit betekent dat hij met gezag spreekt. Hij komt niet alleen omdat hij een slaaf is, maar hij komt ook met het gezag van de Heer Jezus en spreekt in Zijn Naam. Wat hij heeft te zeggen, is hem door de Heer Jezus opgelegd en dat geeft hij door met het gezag van zijn Zender. Uiteindelijk spreekt dan ook niet Petrus tot je, maar de Heer Jezus. Dat zal je ervoor bewaren deze brief als een menselijk geschrift te lezen en je onder de indruk brengen van de kracht van God die uit deze brief spreekt.

Petrus adresseert zijn brief “aan hen die een even kostbaar geloof als wij verkregen hebben”. Hij vermeldt daarbij dat hij en zij dat te danken hebben aan “[de] gerechtigheid van onze God en Heiland Jezus Christus”. Het geloof is kostbaar, het is van bijzondere waarde. Het gaat hier niet zozeer erom dat je gelooft, het feit dat je gelooft, je persoonlijk geloof, maar meer om wat je gelooft, om het hele geloofsgoed, alles wat het geloof inhoudt. Wat het geloof inhoudt, zijn alle zegeningen die je in Christus zijn gegeven. Die zegeningen zijn niet slechts het deel van een elite, een speciale groep van bevoorrechte gelovigen, maar ze zijn het deel van alle gelovigen.

Petrus richt zich wel speciaal tot de Joden. Zij zijn opgevoed met de gedachte dat eigen gerechtigheid, het voldoen aan de wet, de zegen geeft van alles wat God beloofd heeft. Daartoe hadden ze zich als volk verplicht bij de berg Sinaï (Ex 19:8). Maar op die basis hebben ze door hun ongehoorzaamheid en de verwerping van de Heer Jezus de zegen en elk recht daarop voorgoed verspeeld. Die zegen is nu alleen te krijgen door geloof in de verworpen en verheerlijkte Heer. In wat Christus heeft gedaan, is voor God de basis gelegd om al de beloofde zegen toch te geven aan ieder die gelooft.

Het is Zijn gerechtigheid, dat wil zeggen Zijn rechtvaardig handelen, naar aanleiding van het werk van Zijn Zoon om ieder die in de Zoon gelooft deel te laten krijgen aan de kostbaarheid van het hele geloofsgoed. Daarom spreekt Petrus over de “gerechtigheid” van onze God en Heiland Jezus Christus. Tevens mag je bij “de gerechtigheid van onze God” eraan denken dat God trouw is aan de beloften die Hij aan de vaderen van Israël heeft gedaan. In Zijn gerechtigheid zal Hij alle beloften vervullen.

Doordat Petrus spreekt over “onze God en Heiland Jezus Christus”, zie je dat God en de Heiland Jezus Christus één Persoon zijn (vgl. Tt 2:13). De naam ‘Heiland’ verbindt dit vers met het Oude Testament, dat zij, aan wie Petrus schrijft, zo goed kennen. Zo noemt God Zich in Jesaja 45 ‘Heiland’ (Js 45:15). Dat doet Hij met het oog op het naderende einde van Israël. Een Heiland of Verlosser is nodig als het einde van het bestaan van een volk of een mens in zicht komt. Daarom past deze naam in deze brief, waarin we lezen over het einde van al het geschapene (vgl. Lk 1:47; 1Tm 2:3; 1Tm 4:10; Tt 1:3; Tt 2:10; Tt 3:4; Jd 1:25). Deze naam laat ook zien dat de Heer Jezus zowel Heiland als Jahweh – in de HSV vertaald met HEERE – van het Oude Testament is.

Als Hij dan ook door Petrus aan zijn lezers als de oorsprong van het kostbare geloof wordt voorgesteld, herinnert het hen eveneens aan de trouw van de God van Israël, Die aan Zijn volk dit geloof verleent. Dit geloof is nu niet meer verbonden met Gods aardse volk, maar met Gods hemelse volk, waarin we de dingen vinden die God geeft. In het christendom zijn ze als waarheden geopenbaard. Het is een grote genade dat te mogen zien.

2Pt 1:2. Petrus besluit zijn inleidende woorden met zijn lezers “genade en vrede” toe te wensen. Hij doet dat echter op een indringende manier. Hij is zich ervan bewust, en wil zijn lezers daarvan ook doordringen, dat er zwaar weer op komst is voor hen die leven in geloof. Terwijl grote gevaren zich aandienen en de dreiging ervan toeneemt (Mt 24:12), weet hij van een evenzeer toenemende genade en vrede. De dreiging kan niet zo groot zijn, of de genade en vrede nemen nog meer toe (vgl. Rm 5:20b).

Daarom spreekt Petrus over een ‘vermenigvuldiging’ van genade en vrede. Hij wil dat jij je steeds meer bewust wordt van de genade die jou ter beschikking staat om je leven in deze eindtijd te leven. Je hoeft er niet op eigen kracht en met eigen middelen doorheen te gaan. Dat red je ook niet. Vertrouw je toe aan de genade van God. Je hebt Hem toch leren kennen als “de God van alle genade” (1Pt 5:10)? Je zult dan ook in toenemende mate met vrede in je hart door de moeilijkste omstandigheden heen kunnen gaan.

Petrus verbindt aan deze zegenwens “[de] kennis van God en van Jezus, onze Heer”. Hier heb je de vaste grond om de vervulling van de wens van Petrus te ervaren. Door je persoonlijke omgang met God en de Heer Jezus zul je Hen steeds beter leren kennen. Die kennis doe je op door Gods Woord te lezen en te bestuderen. Daar ben je nu mee bezig en dat is een goede zaak.

In de Bijbel maken God en de Heer Jezus Hun plannen bekend. Als je daarvan op de hoogte bent, zul je niet snel in verwarring en vertwijfeling raken. De Heilige Geest zal je bij het lezen van Gods Woord alles laten zien wat God met de Heer Jezus van plan is. Christus is het Middelpunt van al Gods gedachten. Als jouw gedachten gericht worden op datzelfde Middelpunt, zul je daarin de steun en het voedsel voor je geloof vinden. Je geloof zal zich in die kennis steeds verder ontwikkelen en uitbreiden. Zo komt de vermenigvuldiging tot stand die Petrus je namens Jezus Christus toewenst.

Lees nog eens 2 Petrus 1:1-2.

Verwerking: Welke bemoedigingen bevatten deze verzen?

Copyright information for DutKingComments