2 Peter 2:21-22

Zich afwenden van de bekende weg

2Pt 2:17. Valse leraren zijn gelijk aan “waterloze bronnen”. Ze beloven verkwikking aan mensen die daaraan behoefte hebben, maar in plaats daarvan geven ze niets. Er komt geen levend water uit de bron die zij voorgeven te zijn, maar de dood. Dat staat lijnrecht tegenover de bron van water die de Heer Jezus is. Hij geeft water dat in ieder die het ontvangt tot een bron van water wordt waarmee ze anderen kunnen verkwikken (Jh 4:14; Jh 7:38-39). Van die bron hebben dwaalleraren nooit gedronken, want ze willen niet geloven in Hem Die de bron is. Zij zijn te vergelijken met gebroken bakken die geen water houden (Jr 2:13).

Deze lieden zijn ook te vergelijken met “nevelen door [de] storm voortgedreven”. Als iemand in nevelen is gehuld, weet hij niet waar hij is en kan hij ook onmogelijk iemand anders de weg wijzen. Nevel biedt geen enkel houvast en geen enkele oriëntatie. Zo is hun taalgebruik mistig, hun uitspraken zijn zweverig, de toon is zalvend. Ze spreken alleen tot het gevoel.

Ze worden genadeloos en rusteloos met grote kracht voortgedreven door ongrijpbare machten (vgl. Jk 3:4). Je kunt ervoor bewaard blijven heen en weer bewogen te worden door elke wind van leer als je acht geeft op het onderwijs van de gaven die door de Heer gegeven zijn aan Zijn gemeente (Ef 4:14-15).

De nevelen waarin de dwaalleraren gehuld zijn en waarin zij anderen hullen die naar hun leringen luisteren, zullen overgaan in volledige “donkerheid van de duisternis”. In de nevelen hebben ze zichzelf en anderen gehuld, terwijl de donkerheid van de duisternis door God voor hen wordt bewaard. Daar komen ze terecht omdat God hen daar zal brengen.

Het is de plaats waar alle licht afwezig is. God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1Jh 1:5). In de donkerheid van de duisternis ontbreekt elk spoortje van Gods aanwezigheid. Er is voor een mens niets wat erger is dan dat God Zijn handen van hem aftrekt en hem volledig prijsgeeft aan dat waarvoor hij heeft gekozen.

2Pt 2:18. Dwaalleraren praten veel, maar zeggen niets. Het is allemaal gebakken lucht, opgeblazen, hol en zonder inhoud. Tallozen laten zich erdoor in de maling nemen en vertrouwen en bouwen op die nietszeggende woorden. Hun taal staat bol van woorden die de “vleselijke begeerten” actief maken. Hun valse leer spreekt aan omdat het mensen het lekkere gevoel geeft dat ze aan hun seksuele begeerten op losbandige wijze kunnen voldoen en zich ook aan allerlei ander kwaad ongeremd kunnen overgeven.

Hun woorden vinden ingang bij hen die nog steeds op zoek zijn naar de ware zin van het leven omdat ze die niet vonden in het gezelschap van dwalende mensen waartoe ze eerst behoorden. Op hun zoektocht hebben ze ook hun oor te luisteren gelegd bij deze dwaalleraren. Omdat ze zelf geen enkel houvast aan de waarheid van Gods Woord hebben en ook naïef zijn in het persoonlijk onderzoeken daarvan, vallen ze in de grijpgrage handen van deze verdorven lieden.

2Pt 2:19. Het aas dat de valse leraren onstabiele zielen voorhouden, is de belofte van “vrijheid”. Vrijheid in elk opzicht is het hoogste goed voor de autonome mens. Ook in de gemeente van God moet vrijheid zijn, vinden ze. We moeten geen slaven van tradities zijn. Je moet je eigen invulling aan het leven met God kunnen geven. Hoe je dat doet, daar heeft een ander niets mee te maken. Gezag erken je niet, je bepaalt zelf wat je wilt. Die boodschap gaat erin als zoete koek. Verantwoordelijkheid wordt niet gevraagd. Het gaat om genot, om mijn genot welteverstaan.

De mensen die dit prediken, zijn zelf “slaven van het verderf” (Jh 8:34; Rm 6:16). Ze zijn “overmeesterd” door de duivel en aan hem onderworpen. Ze laten zich door hem gebruiken, maar zijn er blind voor dat ze niets anders zijn dan zijn handlangers. In hun luid proclameren van vrijheid beseffen ze niet dat ze als slaaf van de duivel zijn spreekbuis zijn.

Jij bent daarentegen een slaaf van God geworden (Rm 6:12-14) omdat God jou daartoe heeft overmeesterd door Zijn liefde. Dat heeft je in de ware vrijheid gebracht. Ware vrijheid wil zeggen dat je onder de gehoorzaamheid van God bent met daarbij een nieuwe natuur die niets liever wil dan Hem gehoorzaam zijn. Zolang een mens niet onder de heerschappij van de Heer Jezus is, is hij niet vrij, want alleen de Heer Jezus kan werkelijk vrijmaken (Jh 8:36).

2Pt 2:20. Het gaat om hen die eerst de weg van de christen zijn gegaan, maar afvallig geworden zijn. Ze hebben eerst beleden christen te zijn, maar zijn weer teruggekeerd naar de uiterlijke onreinheid van de wereld, “de bevlekkingen van de wereld”, waaraan ze eerst, door christen te worden, ontkomen waren (2Pt 1:4). Het is duidelijk dat bij de mensen om wie het hier gaat, alles slechts uiterlijke schijn geweest is. Hun kennis blijkt niet anders dan alleen een uiterlijke, verstandelijke, kennis te zijn.

Mensen kunnen tot de conclusie komen dat het christendom van alle wereldgodsdiensten de beste papieren heeft. Het is een godsdienst van verdraagzaamheid en zorgzaamheid en vrijheid. Dat kan aanspreken en iemand tot een aanhanger daarvan maken. Van enige overtuiging van zonde en berouw daarover, van de noodzaak van bekering tot God en van redding door het bloed van Christus is geen sprake. Innerlijk is er dan ook niets veranderd.

Wat hen in het christendom heeft aangetrokken, wordt slechts in egoïstische zin beleefd: anderen moeten mij verdragen, anderen moeten ervoor zorgen dat ik aan mijn trekken kom, ik ben vrij om te doen waar ik zin in heb. Ze belijden Jezus als Heer en Heiland, maar niet op de manier die de Bijbel aangeeft. Hun belijdenis dat Hij Heer is, is slechts een lippenbelijdenis (Mt 7:21-23; Lk 6:46). Hun belijdenis dat Hij Heiland is, is niet meer dan de belijdenis dat Hij een ‘Heelmaker’ – die betekenis zit ook in het woord ‘Heiland’ – is van situaties waar ze zelf geen weg meer mee weten.

Zodra zulke mensen met dwaalleraren te maken krijgen, blijken ze in hoge mate vatbaar te zijn voor wat deze lieden uitkramen. De valse voorstelling die ze van de Heer Jezus hebben, is een prima toebereide bodem voor het ontvangen van nog meer verderfelijke voorstellingen over Hem. Als ze eenmaal in het kielzog van de valse leraren zijn terechtgekomen, worden ze onweerstaanbaar meegesleurd naar “de bevlekkingen van de wereld” waarin ze vroeger vastzaten en raken opnieuw daarin “verstrikt”. Eenmaal verstrikt is er geen verweer meer en worden ze erdoor “overmeesterd”. De wereld heeft hen weer volledig in haar greep. Hun situatie wordt dan erger dan toen ze zich uiterlijk bekeerden (vgl. Mt 12:45).

2Pt 2:21. Hoe groter de voorrechten zijn die een mens heeft, des te groter is zijn verantwoordelijkheid om daarmee in overeenstemming te leven. Daarom zal iemand die de wil van God heeft gekend en die niet heeft gedaan met dubbele slagen worden geslagen (Lk 12:47-48). Het lijkt net alsof het maar gevaarlijk is om veel van Gods Woord te weten en dat het veiliger is om je maar van de domme te houden. Een dergelijke opvatting getuigt echter niet van liefde voor de Heer Jezus en Gods Woord.

Petrus zegt dit met het oog op hen die zich met de borst vooruit uitgeven als christenen die het allemaal weten en bij wie iedereen terecht kan om de waarheid te leren kennen. Je moet er wel voor betalen natuurlijk. Zulke mensen zijn veel meer verantwoordelijk dan mensen die niet met de Bijbel zijn opgegroeid. Zij hebben lak gehad aan “het heilige gebod” van de Heer, dat is het woord van de Heer om heilig te zijn (1Pt 1:16). Zij zijn slechts uiterlijk heilig geweest, zonder een heilige natuur te bezitten als gevolg van bekering en geloof.

2Pt 2:22. Zij die bekend zijn geweest met de betekenis van het christendom en daar zelfs een tijd in hebben meegelopen en dan toch weer kiezen voor het verderf van de wereld, lijken op een hond en een varken. Petrus gebruikt een spreekwoord of beeldspraak met twee beelden die beide een waarheidsgetrouwe uiting zijn van wat er gebeurt als iemand het christelijk geloof heeft beleden en vervolgens terugkeert naar de wereld.

Het eerste beeld is dat van een hond. Een hond is een onrein dier dat zonder gevoel zich vraatzuchtig en schaamteloos volvreet met wat hij vindt of krijgt (Js 56:11). Een hond kent geen maat. Als hij te veel heeft gevreten, braakt hij het uit. Als hij weer honger krijgt, vreet hij zijn eigen braaksel op. Dit beeld is van toepassing op mensen die eerst de wereld vaarwel hebben gezegd en daar, aangespoord door dwaalleraren, weer naar terugkeren. Ze hadden geen innerlijke voldoening gevonden in de wereld en waren daaruit weggegaan. Nu keren ze er toch weer naar terug. Hieruit blijkt dat zij innerlijk niet werkelijk zijn veranderd. De hond is een hond gebleven.

Ze zijn niet alleen innerlijk tot de wereld, het braaksel, teruggekeerd. Het is ook te zien aan hun leven. Uiterlijk zijn ze als het varken dat terugkeert tot het wentelen in de modder. Je kunt een varken schoonspuiten en lekker laten ruiken, maar zodra het dier de kans krijgt zich weer in de modder te wentelen, zal het dat doen. Het voelt zich thuis in de modder. Dat is het grote verschil met een schaap, die een beeld is van de gelovige. Een schaap kan in de modder vallen, maar voelt zich er niet thuis en zal er weer uit weg willen.

Lees nog eens 2 Petrus 2:17-22.

Verwerking: Om wat voor soort mensen gaat het hier?

Copyright information for DutKingComments