2 Thessalonians 1:3

Inleiding

Zoals is opgemerkt in de inleiding op de eerste brief, zijn de twee brieven die Paulus aan de Thessalonicenzen schrijft, de eerste geïnspireerde brieven die hij heeft geschreven. De eerste brief is een aanvulling op wat hij hun al mondeling heeft meegedeeld. Hiermee heeft hij voorzien in wat er aan hun kennis ontbrak.

De tweede brief is niet lang na de eerste geschreven. De geadresseerden zijn nog steeds jong in het geloof en daardoor gemakkelijk te misleiden door valse leraren, vooral met betrekking tot vragen over de komst van de Heer. Tegenover het werk van de vijand verzekert Paulus hun in deze brief dat de dag van de Heer er nog niet is. Zijn tweede brief is meer corrigerend. Hij ontmaskert de dwaalleer en voorkomt dat hun geloof schipbreuk zal lijden. Valse leringen, ook die over de wederkomst van Christus, ondermijnen altijd het geloof. Daarnaast voeren dwaalleringen ook onveranderlijk tot een verkeerde praktijk.

Het centrale thema in beide brieven is de wederkomst van Christus. In de eerste brief worden vragen behandeld over de gestorven gelovigen. Paulus spreekt daar over het geheimenis van de opname van de gemeente samen met de oudtestamentische gelovigen. Eerst worden de gelovigen opgenomen in de hemel en daarna vormen zij het gezelschap van de Heer Jezus als Hij naar de aarde terugkeert. Eerst komt de Heer voor de Zijnen en neemt hen op van de aarde; daarna komt Hij met de Zijnen terug naar de aarde. Als Hij met de Zijnen verschijnt, breekt de volle dag van het duizendjarig vrederijk aan waarover zoveel profeten hebben geschreven.

In de tweede brief worden vragen behandeld over de op aarde levende gelovigen. De aanleiding is de onrust die is ontstaan over de verdrukking die zij ondergaan. Ze hebben daarover verkeerde verklaringen gehoord. Daardoor zijn ze in onzekerheid gebracht. Ze hebben namelijk gehoord dat verdrukkingen horen bij de dag van de Heer, iets wat op zichzelf terecht is. Maar de valse leraren maken hiervan misbruik en zeggen: ‘Onze verdrukkingen zijn het bewijs dat de dag van de Heer aangebroken is.’ In deze tweede brief gaat Paulus uitleggen hoe het met die dag zit. Omdat dit onderwerp van belang is voor de gelovigen van de gemeente van alle tijden, heeft God ervoor gezorgd dat deze brief in de Bijbel is opgenomen.

Het zojuist genoemde hoofdthema van de brief neemt de centrale plaats in. Daarnaast gaat Paulus ook in op de kwalijke praktijk van sommigen die niet willen werken voor hun levensonderhoud. Zulke gelovigen werpen een smaad op het christelijk getuigenis dat de Thessalonicenzen willen vormen. Dit gedrag moet worden gecorrigeerd. Daarvoor geeft Paulus aanwijzingen. Hij opent en sluit zijn brief met een zegenwens.

Zegenwens en dankzegging

2Th 1:1. Van de aanhef is 2Th 1:1 nagenoeg gelijk aan de aanhef van de eerste brief (1Th 1:1). 2Th 1:2 staat alleen in de aanhef van deze tweede brief. Hoewel Paulus, Silas en Timotheüs als afzenders worden genoemd, is Paulus toch wel de hoofdschrijver. Dat blijkt duidelijk uit zijn groet aan het einde van de brief (2Th 3:17). Hij stelt zich niet als apostel voor. Dat heeft dezelfde reden als in zijn eerste brief. Het accent ligt meer op bemoediging en liefdevol vertrouwen dan op vermaning.

De brief is niet gericht aan de gemeente in Thessalonika, maar “aan de gemeente van [de] Thessalonicenzen”. Hierdoor valt de nadruk op de gelovigen die samen de gemeente in die plaats vormen. Voor deze jonge gelovigen is dat een grote bemoediging. Die bemoediging krijgt een onderstreping door de toevoeging dat zij worden gezien “in God onze Vader en in [de] Heer Jezus Christus”. Hier is een klein verschil met de eerste brief. Het woord ‘in’ staat hier zowel voor ‘God onze Vader’ als voor ‘de Heer Jezus Christus’. Hierdoor komen beide Personen van de Godheid in hun volle betekenis voor de aandacht te staan.

Bij ‘in God onze Vader’ mag je als jonge gelovige denken aan de bijzondere sfeer en relatie waarin je als christen bent ingevoerd. Door je wedergeboorte ben je een kind van God. Op hetzelfde moment van je wedergeboorte heeft de Vader je als zoon aangenomen. Dat is het geweldige gevolg van je bekering als het gaat om je verhouding tot God de Vader, terwijl het woord “in” de innigst mogelijke verbondenheid aangeeft.

Je bent ook ‘in de Heer Jezus Christus’. Hierbij mag je als jonge gelovige denken aan Hem Die de Heer van je leven is geworden, maar Die ook heerschappij heeft over alle dingen. Hij is ook Jezus, de Mens Die op aarde geleefd heeft en daardoor uit ervaring weet wat jij doormaakt. Tevens is Hij Christus, dat is Gods Gezalfde. In Hem ben jij met alle geestelijke zegening gezegend. Is het niet geweldig je dit te realiseren?

2Th 1:2. De apostel wenst de gelovigen vervolgens niet roem, rijkdom, geluk en dergelijke toe, maar “genade” en “vrede”. En helemaal in de lijn met het voorgaande verbindt hij zijn wens weer met de beide Goddelijke Personen. De Thessalonicenzen mogen zich geborgen weten in deze beide Personen. Zij mogen ook weten dat beide Personen de bron zijn van de genade en vrede voor het leven op aarde.

Eerst genade en dan vrede. Als je eraan denkt dat Gods genade in alles heeft voorzien en zal voorzien, zul je met de vrede van God in je hart je weg kunnen gaan. Dat wordt jou toegewenst, samen met hen met wie jij een plaatselijke gemeente vormt. Ook om gemeente te kunnen zijn zoals God het heeft bedoeld, zijn genade en vrede meer dan ooit nodig.

2Th 1:3. Na zijn zegenwens laat Paulus hun weten dat hij voor hen dankt. Daar heeft hij ook redenen voor. Die redenen zijn hun “geloof” en hun “liefde”. Die zijn zo sterk en overvloedig bij hen aanwezig, dat hij niet anders kan doen dan God ervoor danken. Dit zegt iets van het geloofsleven van de Thessalonicenzen, en ook van het hart van de apostel. Je moet zelf dicht bij de Heer leven om geloof en liefde bij anderen op te merken. Als je dat dan opmerkt, kan het niet anders of je hart zal zich tot God richten om Hem daarvoor te danken.

Je bent het als het ware verschuldigd, want wat je waarneemt, is het werk van God in het leven van gelovigen. God is bezig Zichzelf in hen te openbaren. Het is een grote bemoediging voor jou dat God je dat laat zien, je daarvan deelgenoot maakt. Je geniet van iets waarvan God geniet. Dat is gemeenschap met God. We mogen de Heer wel vragen ons meer oog te geven voor wat Hij in gelovigen werkt.

Hun geloof “vermeerdert” zich, dat wil zeggen dat ze toenemen in vertrouwen op God. De vijand wil door verdrukking bewerken dat de gelovige zijn vertrouwen in God opzegt. Dat lukt hem bij de Thessalonicenzen niet. De verdrukking drijft hen juist meer naar God toe. Het lukt de vijand ook niet om de gelovigen uit elkaar te drijven. Door verdrukking wil hij proberen dat ieder alleen met zijn eigen nood bezig is en niet meer aan het helpen van anderen toekomt. Als het vertrouwen op God vermeerdert, neemt ook “de liefde van ieder van u allen tot elkaar” toe. Zo werkt dat in de gemeente.

Je ziet dat de apostel oog heeft voor hun geestelijke groei. In zijn eerste brief heeft hij de wens geuit dat zij in de liefde voor elkaar toenemen (1Th 3:12). Hij heeft hen ook vermaand om toe te nemen in het behagen van God en overvloediger te zijn in hun liefde voor elkaar (1Th 4:1; 10). Hier komt hij erop terug en zegt hij dat hij God dankt voor het antwoord op zijn gebed en het resultaat van zijn vermaning.

In de woorden “ieder van u allen tot elkaar” komt sterk tot uiting dat ieder persoonlijk wordt aangesproken, terwijl ze ook samen een geheel vormen. Dit geheel kan alleen goed functioneren als ieder lid zich voor de ander inzet. Deze wederkerigheid is belangrijk. In een plaatselijke gemeente hebben we elkaar nodig. De een kan niet zonder de ander. Als de liefde van ieder van het geheel naar ieder ander lid uitgaat, zal het geheel een sterke formatie worden, waardoor de Heer Jezus zichtbaar wordt. Liefde is overigens niet ‘lief doen’. Echte liefde zal tot vermaning overgaan als er dingen gebeuren of dreigen te gebeuren die Gods werk aanvallen.

Als je 2Th 1:3 vergelijkt met het derde vers van 1 Thessalonicenzen 1 (1Th 1:3), valt het op dat de hoop, die daar samen met geloof en liefde wordt genoemd, hier niet wordt vermeld. Zou dat betekenen dat het uitzien naar de komst van de Heer Jezus wat was verflauwd? Dat zou best eens kunnen, want ze zijn juist op het punt van de toekomstverwachting in onzekerheid geraakt. Ze weten het allemaal niet meer zo goed. Daarom is deze brief ook zo belangrijk. Je krijgt weer helder voor ogen waarop je moet letten als het gaat om de komst van de Heer.

Bedenk bij alles wel, dat het kennen van de feiten en inzicht in de volgorde van de gebeurtenissen alleen een goede uitwerking in je geloofsleven hebben als het jou alleen om Christus gaat.

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 1:1-3.

Verwerking: Wat maakt deze brief voor jou belangrijk?

Copyright information for DutKingComments