2 Thessalonians 2:13

Verkiezing en roeping

Dit gedeelte begint met het woord “maar”. Het geeft aan dat wat volgt in contrast staat met wat hieraan is voorafgegaan. Een korte herhaling daarvan kan geen kwaad, denk ik. In het voorgaande heeft Paulus dwalingen besproken die er zijn over de dag van de Heer. Misleiders zijn met die dwalingen gekomen. In 2 Thessalonicenzen 1 bemoedigt hij de Thessalonicenzen om uit te zien naar de komst van de Heer en spoort hen aan tot die tijd te lijden voor de Naam van de Heer. In 2 Thessalonicenzen 2 gaat hij nader op de dwaling in. Hij toont aan dat de dag van de Heer nog niet is gekomen.

In 2 Thessalonicenzen 1 wijst hij op het karakter van die dag. Hij maakt duidelijk dat de situatie dan het omgekeerde zal zijn van de situatie die ze nu meemaken. In 2 Thessalonicenzen 2 verklaart hij waarom die dag nog niet gekomen kan zijn en dat is omdat er eerst nog andere gebeurtenissen moeten plaatsvinden. Eerst de antichrist en dan de afval. Maar ook de antichrist kan pas komen als iets en Iemand zijn weggenomen en wel de gemeente en de Heilige Geest. Dan kan het kwaad losbarsten, hoewel ook dan niet meteen in volle hevigheid. De volle omvang van het kwaad zal zich openbaren wanneer de duivel op de aarde wordt geworpen en zijn demonische regering opeist en uitoefent. Dat is ongeveer drieënhalf jaar na de opname van de gemeente. Dan zijn alle remmen van het kwaad los.

Paulus wijst ook op de mensen die achterblijven (2Th 2:12). Na de opname van de gelovigen zullen er zeker mensen tot bekering komen. Dat zal gebeuren door de prediking van gelovige Joden. Dat zijn echter niet de mensen van 2Th 2:12, want dat zijn mensen die bewust geweigerd hebben het evangelie te geloven. Over hen komt een oordeel van verharding. Zij zullen de leugen van de antichrist geloven en in ongeloof met hem omkomen. Er is niet zoiets als een tweede kans.

2Th 2:13. Als je bedenkt dat je door zulk soort mensen bent omgeven, zou je er wel ontmoedigd door kunnen raken. Misschien denk je in een zwak moment zelfs: ‘Zou dit ook mijn lot kunnen zijn?’ Nou, Paulus stelt je gerust. Hij noemt de Thessalonicenzen, en jij mag je met hen aangesproken weten, “door de Heer geliefde broeders”. Dat zeg je niet van mensen die geen liefde tot de waarheid hebben. Dat zeg je wel van hen die de waarheid van harte liefhebben. Wie de waarheid liefheeft, wordt door de Heer geliefd.

Paulus heeft het donkere tafereel geschilderd van het lot dat de antichrist en zijn aanhangers zullen ondergaan als de gelovigen zijn opgenomen. De vervolgers en verdrukkers die de Thessalonicenzen nu nog belagen en vervloeken, zullen in dat lot delen. Het moet hen te midden van al hun lijden weldadig hebben aangedaan te horen dat Paulus God altijd voor hen dankt. Het moet hen ook goed hebben gedaan te horen dat ze door God “verkoren” zijn “tot behoudenis”. Dat maakt een einde aan alle twijfel.

Daar komt nog een bemoediging bij. God heeft hen “als eerstelingen” verkoren. Dat geeft aan dat ze een bijzondere plaats voor God innemen. Als er sprake is van een ‘eersteling’, houdt dat in dat er nog veel meer volgt. Een ‘eersteling’ wijst op een oogst die volgt. Zo zijn de Thessalonicenzen de eersten van een grote oogst van gelovigen die God zal binnenhalen (vgl. Rm 16:5; 1Ko 16:15). De gemeente zal pas voltallig zijn wanneer allen die God heeft uitverkoren, gered zullen zijn. Wanneer de laatste ziel wordt toegevoegd, is de gemeente compleet en wordt ze opgenomen. De Thessalonicenzen zijn het begin van dit grote werk van God. In hen ziet God als het ware het geheel van de verlosten. Dat moet een grote vreugde voor het hart van Paulus zijn geweest.

Maar hoe weet Paulus dan dat God hen verkoren heeft? Dat kan hij zeggen op grond van de vruchten die hij in hun leven ziet. En wie door God verkoren is, zal behouden worden. De behoudenis staat hier tegenover het eeuwig verderf (2Th 1:9). Het is het veilig op de plaats van bestemming aankomen en de volle rust bereiken.

God heeft Zijn verkiezing waargemaakt door het werk van Zijn Geest in jouw hart en geweten. De Geest heeft je geheiligd, afgezonderd van de wereld om voor God te zijn (vgl. 1Pt 1:2). Hier zie je Gods kant van het werk in jou. Er is ook een andere kant, jouw kant, en dat is dat je de waarheid hebt geloofd. Je hebt erkend, dat wat God over de zonde en de zondaar zegt, voor jou geldt en je hebt het evangelie aangenomen.

2Th 2:14. Dat evangelie is de roepstem van God geweest. Daardoor heeft Hij je geroepen en dat heb jij geloofd. Je mag weten dat je zult delen in de heerlijkheid van de Heer Jezus. Dat is even wat! Het is nog niet zover, het is nog even wachten, maar de zaak staat vast. Je zult de heerlijkheid verkrijgen die eigen is aan de Heer Jezus. In zijn volheid gaat dit uit boven het erfdeel in het vrederijk. Je mag hier denken aan de heerlijkheid die de Heer Jezus van de Vader heeft gekregen op grond van Zijn werk op het kruis, waar Hij de Vader heeft verheerlijkt (Jh 17:4-5). Die heerlijkheid zal Hij delen met allen die met Hem in het Vaderhuis zullen zijn (Jh 17:22). Is dat niet geweldig?

2Th 2:15. Daarom, als dit voor jou is weggelegd, moet je je niet in de war laten brengen. De vijand zal alles op alles zetten om dit vooruitzicht uit je gedachten weg te nemen. Maar het moet je juist motiveren om vast te staan, dat wil zeggen dat het in gedachten houden van je roeping je geestelijk stabiel maakt. Die vastheid ligt niet in zogenaamde brieven of openbaringen die mensen zogenaamd zouden hebben gehad (vgl. 2Th 2:2). Die vastheid ligt in het ter harte nemen van het onderwijs van de apostel. Hij herinnert hen aan de inzettingen die hij hun heeft geleerd.

Dat heeft hij eerst mondeling gedaan, toen hij bij hen was. Later heeft hij dat door zijn eerste brief aan hen gedaan en ook door deze tweede brief. Als ze die inzettingen serieus nemen, als ze erkennen dat ze namens God gegeven zijn omdat Paulus ze van Hem heeft ontvangen (vgl. Gl 1:12), zullen ze zich daaraan houden. Dan zullen ze geen prooi worden voor de valse leraren met hun verderfelijke en ongelukkig makende leringen.

Door op schrift te stellen wat hij eerst mondeling heeft meegedeeld, hebben de inzettingen een permanent en ook onveranderlijk karakter gekregen. Dat is belangrijk voor ons. We hebben geen nieuwe mondelinge inzettingen meer te verwachten. Ieder die met een ‘nieuwe’ mededeling komt om iets aan de Schrift toe te voegen, kan als een bedrieger worden ontmaskerd. De Schrift is compleet. Je kunt wat dat betreft gerust zijn. Alles wat God je wil laten weten, ligt vast in de Bijbel die je in je handen hebt. Als je daaraan toetst wat iemand je wil laten geloven, loop je niet het risico je vastheid te verliezen.

2Th 2:16. In de slotwoorden van dit hoofdstuk voegt Paulus er nog iets aan toe. Hij heeft gewezen op het belang van het vasthouden aan de inzettingen, dat is de Schrift. Nu wijst hij nog nadrukkelijk op twee Goddelijke Personen. Hij maakt het vasthouden aan de Schrift tot een zaak van de Heer Jezus en God. Je mag denken aan de liefde die deze beide Goddelijke Personen voor jou hebben. Al Hun liefde gaat naar jou uit. Hun liefde voor jou hebben Zij bewezen toen de Heer Jezus voor jou stierf onder het oordeel van God (Jh 3:16; Gl 2:20).

Daardoor heb jij een “eeuwige vertroosting” gekregen. Toen je nog onbekeerd was, kwam het moment dat je bang werd voor Gods toorn. Je zag het niet meer zitten. Toen kwam je tot geloof in de Heer Jezus en werd Gods toorn afgewend en je vond troost bij Hen (Js 12:1). Ook als gelovige heb je troost van Hen ervaren in allerlei situaties van verdriet en zelfs wanhoop, want God is de “God van alle vertroosting” (2Ko 1:3-4). Die troost zul je ook in de eeuwigheid ervaren (vgl. Lk 16:25; Op 7:17).

Deze beide Goddelijke Personen hebben je ook “goede hoop” gegeven. Als je je openstelt voor dwaalleraren, kom je in onzekerheid. Je verliest het zicht op wat God voor je heeft bereid. Daar staat de goede hoop tegenover. Bijbelse hoop is een zekerheid. God is immers “de God van de hoop” (Rm 15:13). Bij Hem is niets onzeker. Er is sprake van hoop omdat de vervulling in de toekomst ligt en God staat daar garant voor. Als je mag weten dat die vertroosting en hoop je deel zijn, is dat niet iets om je op te beroemen. Het is je deel door Gods “genade”. Hem zij daarvoor alle eer!

2Th 2:17. Paulus sluit af met een wens. Hij wenst dat de Heer Jezus en God de Vader iets doen met de harten van de Thessalonicenzen. Ze mogen dan de liefde van deze Goddelijke Personen kennen en ze mogen ook weten dat ze eeuwige vertroosting en goede hoop hebben gekregen, maar er is nog wel een weg te gaan. Het is niet de bedoeling dat je met de armen over elkaar gaat zitten wachten op de vervulling van de hoop. Nee, de bedoeling is dat alles, “alle”, wat je doet, “werk”, en zegt “woord”, “goed” is, nuttig is, een hulp of een weldaad voor anderen.

Omdat vanuit je hart al je activiteiten voortkomen (Sp 4:23), ziet Paulus op tot God en de Heer Jezus, dat Zij jouw hart met het oog daarop “vertroosten” en “versterken”. In het volgende hoofdstuk krijg je daarover praktisch onderwijs.

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:13-17.

Verwerking: Wat leer je in deze verzen over verkiezing en roeping?

Copyright information for DutKingComments