Acts 10:34

De prediking van Petrus

Petrus begint aan zijn evangelisatietoespraak die de sleutel is waarmee de deur van het evangelie voor de volken wordt opengezet. Dat is een heel andere toespraak dan in Handelingen 2. Hij weet dat dit een ander publiek is en houdt daarmee rekening in zijn toespraak.

In zijn eerste woorden erkent hij de soevereiniteit van God in het wegnemen van elk onderscheid tussen mensen. Het gaat er niet om of iemand door geboorte lid is van het juiste volk, maar of iemand God vreest en dat laat zien door te doen wat Hem welbehaaglijk is. Dat zijn vreemde woorden uit de mond van een Joodse man, maar het zijn de gedachten van God. Petrus begint de les te leren. Cornelius is zo´n man die God vreest en gerechtigheid werkt. Petrus erkent dat hij voor God aangenaam is.

In zijn prediking spreekt Petrus over de grote heilsfeiten in verbinding met de Heer Jezus. Hij spreekt over Zijn leven, Zijn dood, Zijn opstanding en Zijn verheerlijking. Toen God aan de zonen van Israël het woord zond, deed Hij dat door Jezus Christus als een woord van vrede te verkondigen. Maar de komst van Jezus Christus is niet alleen van belang voor Israël. Dat maakt Petrus al direct duidelijk door over Hem te spreken als “aller Heer”. Hij is niet alleen Heer van de Israëlieten (Hd 2:36), maar de Heer van alle volken.

Vervolgens sluit Petrus aan op hun kennis aangaande het optreden van Johannes de doper. Vanaf dat moment neemt hij zijn gehoor mee naar Jezus Christus zoals ook Johannes de doper op Hem heeft gewezen. Het is belangrijk om telkens de grote waarheden over het leven en het werk van de Heer Jezus naar voren te brengen.

Petrus spreekt over Hem als “Jezus van Nazareth”. Dat is Hij door Zijn geboorte en de jaren die Hij in Nazareth heeft doorgebracht, vanaf dat Hij daar is gaan wonen tot Zijn optreden onder het volk. Het is de Naam die minachting oproept bij mensen (Jh 1:47). Voor God is Hij de uitverkoren, geliefde Zoon. Hij heeft Hem gezalfd. De zalving drukt Gods welbehagen uit, Zijn verkiezing. God was met Hem, want Hij deed altijd wat Hem welbehaaglijk was.

Zijn zalving gebeurde ook met het oog op Zijn dienst. De Heilige Geest heeft Hem de kracht gegeven voor Zijn dienst. Het is een bekleed worden met kracht die op Hem is gekomen, zoals dat ook later bij de discipelen is gebeurd (Lk 24:49). Wij zijn ook gezalfd (2Ko 1:21), want wij hebben die zalving ook nodig voor onze dienst. De dienst van de Heer Jezus hield in dat Hij goeddeed, gezond maakte en de macht van de duivel verbrak. In alles wat Hij deed, was God met Hem, want alles wat Hij deed, was een vreugde voor Gods hart.

Van dit alles kan Petrus zichzelf samen met de apostelen als getuigen noemen. Hij heeft gezien wat de Heer Jezus heeft gedaan in het land van de Joden, Judéa, en in Jeruzalem, dat wil zeggen in het hart van de Joodse godsdienst. Daar is Hij dan ook het meest tegengestaan in Zijn dienst en daar hebben ze Hem ten slotte gedood door Hem aan een hout te hangen. Daar is de basis gelegd voor alle goeddoen, gezond maken en het verbreken van de duivel en diens werken. Daar gaf God Zijn Zoon om de zonde teniet te doen voor allen die in Hem geloven.

Maar Zijn dood was niet Zijn einde. Hoe zou dat kunnen! Mensen mogen Hem als verachtelijk verwerpen en menen zich van Hem te hebben ontdaan, voor God ligt dat anders. Juist in Zijn verwerping heeft God de grootste aanleiding voor Zijn welbehagen gevonden. Juist in Zijn verwerping heeft de Heer Jezus voldaan aan alles wat God van Hem heeft gevraagd. Daarom heeft God Zijn overtuigend welbehagen in Hem en Zijn werk getoond door Hem op de derde dag op te wekken. Daardoor gaf Hij Hem de gelegenheid Zich na Zijn opwekking te openbaren aan diverse personen.

Daarbij is Hij niet verschenen aan het ongelovige volk, maar aan gelovigen. Hij is aan velen verschenen om daarmee het onloochenbare getuigenis van Zijn opstanding te geven (1Ko 15:4-8). In de opstanding kan er alleen gemeenschap zijn met hen die Hem als hun leven hebben, die Zijn opstandingsleven delen. We leven in het tijdperk van het geloof, zonder aanschouwen (2Ko 5:7), maar de opstanding is te boek gesteld als een door velen met de ogen waargenomen feit. Petrus en de andere apostelen hebben als opdracht gekregen te getuigen van een opgestane Christus op aarde (Hd 1:22). Paulus zal de getuige worden van de verheerlijkte Heer in de hemel Die hij heeft gezien toen hij op weg was naar Damascus.

Petrus heeft in zijn toespraak tot nu toe nog steeds niet aangeduid dat de behoudenis ook voor de heidenen is. Het is tot nu toe alleen een Christus voor Israël. Het bevel om over Hem te prediken is gegeven met het oog op Gods aardse volk. Daarom stelt Petrus als afronding van zijn toespraak Hem voor als de door God aangestelde Rechter van levenden en doden. Dat is het sluitstuk van de komst van Christus voor Zijn volk.

Dan vertelt Petrus dat het getuigenis niet tot Israël beperkt is, maar dat er voor ieder die in Christus gelooft, vergeving van zonden is door Zijn Naam. Het voorgaande is allemaal nodig om tot dit punt te komen. Het gaat om geloof in Hem. Daar is door alle profeten op gewezen. De profeten hebben er ook op gewezen dat er vergeving is voor ieder die in Hem gelooft. Op dit punt aangekomen, vindt de doorbraak plaats.

Copyright information for DutKingComments