Acts 23:10-15

Paulus brengt verdeeldheid in de Raad

Paulus ziet dat er geen enkele bereidheid is om naar hem te luisteren. Dan maakt hij gebruik van zijn kennis van de beide partijen om ze tegen elkaar uit te spelen. Als ze elkaar in de haren vliegen, is een eenstemmige veroordeling van hem ver weg. Hij weet dat het ene deel van de Raad uit farizeeën en het andere deel uit sadduceeën bestaat. Met luide stem spreekt hij de Raad weer aan met “mannen broeders”. Vervolgens verklaart hij dat hij een farizeeër is, niet doordat hij tot dit gilde is toegetreden, maar zijn vader was het al. Hij maakt daarmee duidelijk met welke van de beide groepen van de Raad hij zich verbonden weet. Dat zal die groep in eerste instantie allesbehalve als een eer hebben ervaren.

Dan komt Paulus met de uitspraak die tot verdeeldheid in de Raad leidt. Hij is een farizeeër die terechtstaat over de hoop en de opstanding van de doden. In de Raad hielden de beide groepen het goed met elkaar uit, waarbij ze de zaken goed wisten te omzeilen die hen scheidden. Maar nu deze leerstellige zaak in hun midden wordt gebracht, wordt dit een strijdpunt.

Paulus’ verklaring dat hij een farizeeër is, is niet onjuist, maar wel beneden het niveau van zijn eigen woorden in Filippenzen 3 (Fp 3:7). Daar neemt hij er afstand van, want in het licht van Wie Christus is, heeft dat feit geen enkele betekenis voor hem. Paulus spreekt ook niet over de opstanding uit de doden, de waarheid die met de verheerlijkte Christus is verbonden Die terugkomt voor de Zijnen, maar over de opstanding van de doden. De opstanding van de doden wordt door iedere Godvrezende Jood beleden en zelfs door Godvrezende heidenen (Jb 19:25-27).

De geest, de sfeer van het gezelschap waarin Paulus zich bevindt, doet zijn invloed op zijn getuigenis gelden. Paulus is bezig om zijn trouw aan de wet te bewijzen en daarbij hoort ook dat hij een farizeeër is. Daarbij hoort ook de opstanding als de hoop van Israël. Als farizeeër spreekt hij over de Messiaanse hoop van Israël, want de hoop van Israël is de Messias. Hij zoekt wat hen als Joden bindt en dat is toch de verwachting van de Messias.

De strijd die hierna tussen de farizeeën en sadduceeën ontbrandt, is niet een strijd om Paulus of om de waarheid, maar om de partij. Partijmensen bekijken alles vanuit het standpunt van de partij en niet vanuit de onafhankelijke bron van Gods Woord. Sadduceeën zijn de vrijzinnigen. Wat ze niet kunnen bewijzen, geloven ze niet. Daarom zeggen ze dat er geen opstanding is en ook dat er geen engelen en geesten zijn.

Dat bleek ook wel uit hun leven. Het leven op aarde was alles voor hen. Ze baadden in luxe en gingen zich te buiten aan de grofste vormen van genotzucht. Ze leefden uitbundig naar het beginsel: “Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij” (1Ko 15:32b). Toch zagen ze zichzelf als orthodox, want ze geloofden de vijf boeken van Mozes, de superieure boeken van de Joden. Zij zeiden zich strikt te houden aan de wet van Mozes, dat was voor hen het Woord van God.

De farizeeën geloofden wel alle boeken van de Bijbel, dat wil zeggen het Oude Testament, en vandaar ook in de opstanding en engelen en geesten. Zij hadden een Messiasverwachting. Zij hadden echter veel zaken aan Gods Woord toegevoegd. Daarom waren zij in de ogen van de sadduceeën de vrijzinnigen.

Als we de belijdenis van de sadduceeën kennen, is het niet verwonderlijk dat in Handelingen vooral de sadduceeën zich als de vijanden van het evangelie openbaren. In Handelingen wordt immers de opstanding van de Heer Jezus met grote kracht gepredikt. Voor de farizeeën geldt dat juist zij zich tijdens het leven van de Heer Jezus als Zijn tegenstanders openbaarden, wat ons in het licht van hun belijdenis verbonden aan hun ongeloof evenmin verwondert.

Het resultaat van de ‘handigheid’ van Paulus mag er zijn. Zijn optreden voor het sanhedrin geeft een minimum aan getuigenis en een maximum aan verwarring. Er ontstaat een groot geschreeuw, waarbij de boventoon wordt gevoerd door sommigen van de schriftgeleerden van het deel van de farizeeën. De schriftgeleerden van de farizeeën worden voorzichtig door wat Paulus heeft gezegd. Stel je voor dat deze man een boodschap uit de onzichtbare wereld heeft gekregen. In plaats van Paulus verder aan te klagen verklaren ze nu aan zijn kant te staan om samen met hem een front te vormen tegen de sadduceeën.

De overste die alles tot nu toe heeft gadegeslagen, vreest weer voor het leven van Paulus. Hij grijpt voor de tweede keer in om te voorkomen dat Paulus door zijn eigen volk wordt vermoord.

Paulus door de Heer bemoedigd

Paulus zal zich niet gelukkig hebben gevoeld. Dat is niet omdat zijn list is mislukt, want als hij met opzet zijn geloof in de opstanding had uitgesproken om de twee partijen tegenover elkaar op te zetten, dan was die list gelukt. Zijn ontmoediging zal vooral zijn dat zijn getuigenis niet is aangenomen, dat hij zelfs de kans niet heeft gehad om te getuigen. Als hij mismoedig in de gevangenis zit, in het donker van zijn cel en de duisternis van de nacht, met vertwijfeling in zijn hart, verschijnt de Heer aan hem. Hij doet het voor hem lichten, waardoor de duisternis moet wijken.

De Heer maakt Paulus geen verwijten. Dat gegeven alleen al moet ons tot de grootste voorzichtigheid manen in onze beoordeling van de weg die Paulus is gegaan. In zijn ontmoediging komt de Heer hem tegemoet. De Heer weet uit ervaring wat het is als je dienst wordt afgewezen en je het gevoel krijgt dat alles voor niets is geweest (Js 49:4).

Het getuigenis dat Paulus in Jeruzalem heeft gegeven, heeft hem niet gebracht wat hij ervan heeft gehoopt. Hij kan het als mislukt zien, door eigen schuld. Maar zie daar de beoordeling van de Heer. De Heer merkt zijn getuigenis in Jeruzalem aan als voldoende en voegt eraan toe dat hij op die manier ook in Rome moet getuigen. Ook al zijn er geen directe resultaten verbonden aan een getuigenis, de Heer weet het te waarderen. Met de bemoediging “heb goede moed” beurt Hij Paulus op (vgl. Hd 18:9-10; Hd 27:22-25; 2Tm 4:16-17).

Samenzwering tegen Paulus

De Joden zijn woest dat er geen veroordeling van Paulus is gekomen. Hun grote vijand leeft nog steeds en dat is voor hen onverteerbaar. Daarom besluiten ze het recht in eigen hand te nemen. Veertig Joden maken een complot, een samenzwering, om Paulus te doden. Het is hun een zo grote ernst, dat zij zichzelf met een eed vervloeken. Hun eed houdt in dat zij niet zullen eten of drinken, voordat ze Paulus hebben gedood. Deze eed zullen ze wel hebben verbroken of ze zijn inderdaad van honger gestorven, want hun samenzwering wordt ontdekt, zoals blijkt.

Ze gaan met zijn veertigen naar de overpriesters en oudsten, die vooral tot de partij van de sadduceeën behoren. Over de farizeeën, waartoe vooral de schriftgeleerden behoren, wordt hier niets gezegd. Die zijn immers niet meer zo gebrand op de dood van Paulus. Het eerste wat ze zeggen, is wat ze zichzelf hebben opgelegd vanwege hun grenzeloze haat tegen Paulus. Ze zijn maar van één ding vervuld en dat is van zijn dood.

Ze leggen hun plan aan de Raad voor. De Raad moet de overste duidelijk maken dat hij Paulus nog eens bij hen moet brengen. De smoes is dat zij zijn zaken nauwkeuriger willen onderzoeken. Zij zullen dan een hinderlaag leggen om hem, als hij onderweg is naar de Raad, vanuit die hinderlaag te vermoorden. De paar man die hem zullen begeleiden, kunnen ze met hun veertigen wel aan.

Copyright information for DutKingComments