Acts 26:22

Paulus’ werk als apostel

Met het redengevende woord “daarom” richt Paulus zich opnieuw tot koning Agrippa persoonlijk. Als de koning dit allemaal zo heeft gehoord, dan is het toch duidelijk dat Paulus dit hemelse gezicht niet ongehoorzaam heeft kunnen zijn? Dat was eenvoudig onmogelijk voor hem. Het gaat zowel om directe gehoorzaamheid aan Hem Die hem is verschenen als om het grote voorrecht bekend te maken wat hij heeft gezien. Daar wil je gewoon van getuigen, je wordt er innerlijk gewoon toe gedrongen. Een dergelijke persoonlijke ervaring kan door iedereen worden bestreden, maar door niemand ongedaan worden gemaakt. Zulke persoonlijke ontmoetingen met de Heer zijn ook vandaag bepalend voor de wijze waarop wij ons getuigenis afleggen.

Paulus vertelt welke uitwerking deze ontmoeting en de daaraan verbonden opdracht op hem heeft gehad. Hij heeft zich met dezelfde ijver waarmee hij eerst het christendom heeft bestreden, toegelegd op de verbreiding ervan door de verkondiging van het evangelie. Hij is daarmee direct in Damascus begonnen. Daarna heeft hij het in Jeruzalem verkondigd, daarna in het hele land Judéa en vervolgens ook aan de volken. Hij heeft het evangelie in zijn meest elementaire vorm gebracht.

Hij vertelt wat hij heeft gepredikt, waarmee hij ook Agrippa en alle andere aanwezigen de weg van de behoudenis voorhoudt. Het gaat erom dat mensen berouw hebben, dat wil zeggen dat ze veranderen in hun denken, tot inkeer komen en hun zonden belijden voor God. Tegelijk met deze innerlijke verandering moet een bekering tot God plaatsvinden, dat wil zeggen dat God het voor het zeggen krijgt in het leven en de koers van het leven kan bepalen.

Dat het maar niet om een belijdenis met de lippen gaat, houdt Paulus zijn gehoor ook voor. Hij wijst erop dat hij ook verkondigd heeft dat op het berouw en de bekering werken moeten volgen die daarmee in overeenstemming zijn (Mt 3:8). Geloof zonder werken is dood (Jk 2:17). Het gaat niet om werken die leiden tot behoudenis, maar om werken die voortkomen uit de behoudenis.

Deze prediking is de reden dat de Joden hem in de tempel hebben gegrepen en hebben geprobeerd hem om te brengen (Hd 21:30-31). Dat hun dat niet is gelukt, schrijft hij toe aan de hulp van God. God heeft hem het leven laten behouden om te getuigen en dat doet hij nog steeds, tot op ditzelfde moment. Hij staat hier tegenover de groten van de aarde, maar zijn getuigenis geldt ook de kleinen, de gewone burgers. Klein en groot zullen immers verantwoording moeten afleggen en geoordeeld worden naar ieders werk (Op 20:12).

In alle getuigenissen die hij heeft afgelegd, heeft hij op geen enkele wijze iets gezegd wat niet in overeenstemming is met wat de profeten en Mozes hebben gezegd. De profeten en ook Mozes hebben de komst van de Messias en Zijn rijk aangekondigd. De Joden hebben zich dan ook niet vergist in hun verwachting van de Messias en Zijn koninkrijk, waarvan Israël het middelpunt zal zijn. Waar zij echter blind voor zijn, is het getuigenis van de wet en de profeten dat de Messias moest lijden en gedood worden en uit de doden opstaan.

Dit betekent dat Paulus niet iets heeft verkondigd dat in strijd is met het Oude Testament. Hij brengt niets nieuws, geen antileer, maar wat het Oude Testament altijd als hoop voor Israël en ook voor de volken heeft voorgesteld (Js 42:6; Js 49:6; Js 60:1-3). Dat maakt de Heer ook de Emmaüsgangers en Zijn discipelen duidelijk (Lk 24:26-27; 44-47). Het lijden en de opstanding van Christus vormen de kern van het evangelie voor Jood en heiden.

Copyright information for DutKingComments