Acts 6:11

Gevangenneming van Stéfanus

Het is voor de tegenstanders van Stéfanus onverteerbaar dat zij hem niet met woorden kunnen overmeesteren. Daarom nemen ze hun toevlucht tot valse beschuldigingen. Die uiten ze ook nog niet zelf, maar daarvoor stoken ze mannen op die ze laten beweren dat zij Stéfanus lasterlijke woorden hebben horen spreken tegen Mozes en God.

Opmerkelijk genoeg plaatsen zij Mozes vóór God. In hun traditionalisme en formalisme is hun opvatting over de wet van Mozes het filter waardoor zij God beoordelen en daarmee hoe mensen over God spreken. Als mensen dingen zeggen die niet overeenstemmen met hun visie op Mozes, zijn ze verwerpelijk, hoezeer ze ook Gods gedachten weergeven.

Ze behandelen Stéfanus zoals ze ook de Heer Jezus hebben behandeld. Het volk dat de apostelen eerst hoog achtte, komt hier, onder invloed van lasterpraat, tegen Stéfanus in opstand. Zo wispelturig is de volksgunst. In de oudsten en de schriftgeleerden vinden deze lasteraars een dankbare aanhang.

Het hele gezelschap gaat op Stéfanus af. Ze grijpen hem en brengen hem voor de Raad. Die weet, zo menen ze, wel raad met hem. Ze brengen valse, misdadige getuigen naar voren (Ps 35:11). Zij beschuldigen hem van lastering omdat hij tegen de tempel en de wet zou hebben gesproken.

Stéfanus heeft net als de Heer de waarheid tot hun geweten gesproken. Omdat zij niet voor de waarheid willen buigen, verbuigen ze de waarheid en buigen die om tot leugen. Ze willen hun eigen waarheid over de tempel en de wet vasthouden, want die verleent hun aanzien onder de mensen. Daarom moet hij beschuldigd worden van spreken tegen de tempel en de wet.

Hun aanklacht wijst erop dat Stéfanus hun de consequenties van hun ongeloof heeft voorgehouden. Hij heeft in zijn prediking verwezen naar de Heer Jezus als Degene Die heeft voorzegd dat de tempel zal worden verwoest (Lk 21:6; 20). Hij zal hebben gewezen op de inhoudsloosheid van de tempeldienst vanwege de verwerping van Christus. Ook zal hij erop hebben gewezen dat de wet niet voldoet als middel om daardoor gerechtvaardigd te worden. Maar ze hebben niet willen luisteren. Met onverholen minachting spreken ze over “deze Jezus de Nazoreeër”.

Na deze aanklachten zien ze het gezicht van Stéfanus niet als het gezicht van een demon, maar als dat van een engel. Ze zien in de glans van zijn gezicht de weerspiegeling van de heerlijkheid van de hemel. Misschien hebben sommigen wel gedacht aan het aangezicht van Mozes dat straalde (Ex 34:30). Het is alsof God zegt: ‘Deze man is niet tegen Mozes, maar hij is zoals Mozes, een trouwe dienaar van Mij.’

In het volgende hoofdstuk horen we de indrukwekkende rede van Stéfanus. Daar zien we dat de rollen worden omgedraaid. Daar is niet de Raad het gerechtshof waarvoor Stéfanus is gedaagd, maar is Stéfanus het gerechtshof waarvoor de Raad is gedaagd.

Copyright information for DutKingComments