Daniel 11:28

Antiochus IV Epiphanes

(Dn 11:21) Na de dood van Seleucus IV komt de macht echter niet in handen van Heliodorus, maar in handen van Antiochus IV Epiphanes. Deze man is een van de grootste vijanden van Gods volk over wie in het Oude Testament wordt geschreven. Hij is door de Romeinen vrijgelaten en naar zijn land teruggekeerd. Het koningschap is niet iets wat hem te wachten staat. De zonen van zijn broer Seleucus IV, Demetrius en Antiochus, zijn de eerst rechthebbenden op de troon. Toch weet Antiochus IV door vleierijen en gespeelde vriendelijkheid de heerschappij te bemachtigen. Ook Heliodorus moet voor hem wijken.

(Dn 11:22) Alles wat deze overweldiger Antiochus IV Epiphanes in de weg staat, elke tegenstand, wordt door hem uit de weg geruimd. Niets kan hem in zijn doorzettingsvermogen hinderen. De “verbondsvorst” is de hogepriester Onias III die in 175 v.Chr. door Antiochus IV wordt afgezet en in ballingschap weggestuurd (“weggespoeld”). In 171 v.Chr. wordt Onias III vermoord (“gebroken”).

(Dn 11:23) In Jeruzalem is een orthodoxe partij die van het Jodendom afvallig is geworden en die hellenistisch gezind is. Deze partij wordt aangevoerd door Jason, de broer van Onias III. De invloed van de partij in Israël is sterk. Daardoor krijgen zij het voor elkaar dat er met Antiochus IV Epiphanes een verbond wordt gesloten. Zij willen heidense leefgewoonten in Israël invoeren en hopen dat daardoor hun samenleven met andere volken vreedzamer en aangenamer wordt. Maar het tegendeel gebeurt! De aanvankelijke vriendelijkheid van de Syrische koning Antiochus Epiphanes is niets anders dan leugen en bedrog.

Nadat hij zijn eerste veldtocht tegen Egypte heeft voltooid, trekt Antiochus Epiphanes op zijn terugweg naar huis door Israël. Daar gaat hij naar Jeruzalem om er zijn macht te vestigen. Wanneer hij namelijk in Egypte is, zijn er in deze stad grote militaire onlusten. Daar moeten de Joden voor boeten! Hoewel hij met weinig volk is, neemt hij de stad zonder problemen in. De hem gunstig gezinde hellenistische partij van de Joden openen namelijk de deuren voor hem. Eenmaal in de stad plundert Antiochus de tempel en richt een afgrijselijk bloedbad aan.

(Dn 11:24) Antiochus IV Epiphanes plundert Israël meer uit dan zijn voorvaders hebben gedaan. De leden van de achter hem staande hellenistische partij van de Joden worden door hem met geschenken en het toebedelen van baantjes beloond. Ook Griekse officieren en beambten profiteren van zijn buit. De vestingstad Jeruzalem heeft onbeschrijflijk onder zijn gruweldaden geleden. Maar tot hun vertroosting wordt eraan toegevoegd dat dit leed niet altijd zal voortduren. Wij weten dat God de tijd ervan heeft bepaald.

(Dn 11:25-26) De in de Dn 11:25-27 beschreven gebeurtenissen liggen vóór de gebeurtenissen die in de Dn 11:23b-24 worden beschreven. De gebeurtenissen van de Dn 11:23b-24 vinden plaats in de tijd vanaf 175 v.Chr. In Dn 11:25 zijn we terug in het jaar 170 v.Chr. In zijn zucht naar uitbreiding van zijn rijk begint Antiochus Epiphanes in dat jaar met een groot leger de zogenoemde ‘Zesde Syrische Oorlog’ tegen “de koning van het zuiden”, dat is Egypte. Op dat moment zit zijn nog minderjarige neef Ptolemaeus VI op de troon van Egypte. Dat lijkt Antiochus Epiphanes een gunstige gelegenheid zijn rijk uit te breiden.

Ptolemaeus probeert de agressor met een groot en machtig leger te stoppen, maar verliest de strijd. Hij probeert te vluchten, maar het lukt hem niet om aan zijn oom te ontkomen. De stad Alexandrië, die in tegenstelling tot een groot gedeelte van Egypte niet door Antiochus Epiphanes veroverd kan worden, roept daarop verraderlijk de jongere broer van Ptolemaeus VI tot koning uit. Dat zijn de plannen die tegen Ptolemaeus worden bedacht door hen “die van zijn gerechten eten”. Zij “zullen hem breken”. Dit interne verraad is de oorzaak van zijn nederlaag.

(Dn 11:27) Als de twee koningen, Antiochus Epiphanes en Ptolemaeus, na de door Antiochus gewonnen oorlog samen aan tafel zitten, is het alsof ze in vrede met elkaar omgaan. Ptolemaeus VI sluit wel een verdrag met Antiochus Epiphanes, met als inhoud dat hij zich onderwerpt, maar houdt zich daar niet aan. Antiochus op zijn beurt is erop uit heel Egypte aan zich te onderwerpen en doet daarom of hij Ptolemaeus wil helpen tegen zijn broer die in Alexandrië tot koning is uitgeroepen. Beide koningen handelen naar hun eigen leugenachtige aard.

De afspraken tussen Egypte en Syrië bereiken echter hun doel niet. Als reden daarvoor wordt aangegeven “dat het einde nog [wacht] tot de vastgestelde tijd”. Dat wil zeggen dat de ontwikkelingen nog moeten doorgaan omdat het einde dat God voor ogen staat, nog niet kan aanbreken. Het houdt in dat de tijd van het einde van de verdrukking van Israël nog niet is gekomen.

(Dn 11:28) Antiochus Epiphanes trekt met een ongekende oorlogsbuit uit Egypte weg. Wel zou hij graag ook Alexandrië nog hebben ingenomen, maar berichten over onlusten in Syrië noodzaken hem zich van het oorlogstoneel terug te trekken. Zijn haat tegen het geloof in de God van de Bijbel is enorm. Wanneer hij op zijn terugtocht langs Jeruzalem komt, bedrijft hij daar de grootste gruwelen en slaat de meest schaamteloze taal uit. De voorwerpen van zijn haat zijn zij die leven naar “het heilig verbond” en in het verborgen trouw blijven aan God. Nadat hij zijn afschuw van God en wat van Hem is de vrije teugel heeft gegeven, keert hij terug naar zijn land.

(Dn 11:29-30) In 168 v.Chr. start Antiochus Epiphanes een nieuwe oorlog tegen Egypte. Een van de aanleidingen daarvan is het bericht van de verzoening van zijn twee neven. Maar deze aanval wordt, in tegenstelling tot de andere keren, allesbehalve een succes. Er komen “schepen van de Kittiërs” tegen hem. “Schepen van de Kittiërs” lijkt op Cyprus te duiden, maar is ook ruimer op te vatten en omvat dan de landen van de Middellandse Zee en wel onder de heerschappij van de Romeinen. De komst van de Romeinen doet de koning van het noorden terugschrikken en terugkeren. Daarvoor moet hij door Palestina. Onderweg koelt hij zijn woede ten koste van het overblijfsel. Tegelijk verbindt hij zich met hen die het heilig verbond verlaten, dat zijn de ontrouwe, afvallige Joden.

In de geschiedenis zien we dat, wanneer Antiochus Epiphanes met zijn leger naar Alexandrië oprukt, hem een Romeins gezantschap tegemoetkomt, aangevoerd door de consul Gajus Popilius Laenas. Deze overhandigt hem een ultimatum met de opdracht om Egypte binnen een bepaalde tijd te verlaten. Als de vol listen en lagen zittende Syrische koning bedenktijd vraagt, trekt de consul met een stok een kring om hem heen in het zand en spreekt: ‘Beslis hier.’ Tandenknarsend en vervuld van machteloze woede ziet Antiochus Epiphanes zich gedwongen zich aan de ijzeren en onbuigzame wil van de Romeinse macht te onderwerpen.

Diep vernederd keert Antiochus Epiphanes terug naar huis. Op die weg komt hij weer door Israël. Daar geeft hij zijn toorn en gramschap de vrije loop en giet die uit over de Godvrezende Joden. Daarbij is de afvallige partij van de Joden, die worden omschreven als zij “die het heilig verbond verlaten”, hem weer van veel nut.

(Dn 11:31) Rond 167 v.Chr. stuurt Antiochus Epiphanes zijn belastinginner Apollonius met een krachtig leger naar Jeruzalem. Deze overvalt Jeruzalem vanuit een gemene hinderlaag, plundert de stad, ontsteekt branden, vermoordt ontelbare Joden, laat vrouwen en kinderen – voor zover die niet hebben kunnen vluchten – wegvoeren, trekt de stadmuren neer en oefent een schrikbewind uit in Jeruzalem. Hij maakt van de Davidsstad een vestingstad en legt er een bezetting.

Vervolgens wordt de godsdienst in de tempel afgeschaft. Dat gebeurt in december 167 v.Chr. Op straffe van de dood wordt het houden van de geboden van het Oude Testament verboden. Het brandofferaltaar wordt omgedoopt tot een Zeusaltaar. Daarbij wordt een afgodsbeeld van Zeus, dat de gelaatstrekken van Antiochus Epiphanes draagt, opgesteld.

Copyright information for DutKingComments