Deuteronomy 16:11

Het Wekenfeest

De eerste maaislag in het staande koren is voor de eerstelingsgarve van de gersteoogst. Daarna moet er geteld worden, zeven weken. De sikkel heeft voor ons zijn eerste slag gemaakt op de opstandingsmorgen van de Heer Jezus, een nieuw begin voor ons. Wij moeten rekenen vanaf de opstanding van de Heer Jezus en niet vanaf Zijn geboorte.

Het Wekenfeest of Pinksterfeest – naar de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, afgeleid van het woord pentecoste, dat is ‘vijftig’ (Lv 23:16) – mogen we ook elke eerste dag van de week vieren. Daarom moet dat tellen eraan vooraf zijn gegaan; we moeten leren rekenen naar de opstanding van de Heer Jezus. Dan komt de werking van de Heilige Geest – Pinksterfeest – als genot in ons leven. Hij kan Zich bij ons thuis voelen als wij de opstanding en verheerlijking van de Heer Jezus hebben leren waarderen.

In Handelingen 1 zien we de discipelen tijdens deze zeven weken, dat wil zeggen tot aan de hemelvaart van de Heer Jezus. De Heer toont Zich als de Opgestane en spreekt over het koninkrijk. Verder is er een verwachten van de belofte van de Vader en het leren een getuige in de wereld te zijn. Mijn positie is er een van een getuige. Ik ben ook op weg naar de plaats waar de Heer naartoe is gegaan. Ook ga ik naar de bovenzaal, die de Heer Jezus ‘Mijn gastverblijf’ noemt, om daar met Zijn discipelen te zijn. Daar zijn ze volhardend in het gebed en houden ze zich aan Zijn woord. De gevolgen zien we in Handelingen 2: de Heilige Geest komt (Hd 2:1-4).

Het resultaat is een “vrijwillige gave” die de HEERE, hun God wordt aangeboden (Dt 16:10). Dat zien we in de gelovigen die de Heilige Geest hebben ontvangen: “Zij nu bleven volharden in de leer van apostelen en in de gemeenschap, in de breking van het brood en in de gebeden” (Hd 2:42). Ze kunnen afstand doen van aardse zegeningen: “Allen nu die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk, en zij verkochten hun goederen en bezittingen en deelden ze uit aan allen, naardat iemand nodig had” (Hd 2:44-45). Ze geven wat de Heer toekomt en wat arme leden van de gemeente toekomt (vgl. 1Ko 16:2).

Het resultaat is blijdschap voor het aangezicht van God met allen die daar ook zijn. De herinnering aan de afkomst – “u bent slaaf geweest in Egypte” – vervaagt niet. Het besef daarvan en van wat ze nu zijn, maakt de vreugde en dankbaarheid alleen maar groter. Ze moeten de overvloedige zegen die God hun heeft geschonken, delen met de minderbedeelden in hun omgeving, zodat ook dezen zich zullen verheugen.

Copyright information for DutKingComments