Deuteronomy 16:18-20

Rechtvaardige rechtspraak

Hier begint een nieuw gedeelte, dat wel verband houdt met de voorgaande hoofdstukken omdat het nog steeds gaat om de plaats waar de HEERE woont. Hij is het middelpunt. Vanaf deze verzen tot en met Deuteronomium 19 gaat het over het burgerlijke, politieke leven, terwijl het in de voorgaande hoofdstukken meer over het godsdienstige leven gaat. Het vorige gedeelte gaat over aanbidding, dit gedeelte gaat over het in standhouden van de aanbidding naar het recht van God.

In de letterlijke zin hebben wij niet met deze voorschriften te maken, maar wel in geestelijke zin. Aan ons samenkomen is niet alleen het aspect van priesterdienst verbonden, maar ook de rechtspraak is erbij betrokken. Het gaat om het leven van de gemeente in haar juridische aspecten, om zaken die onenigheid geven en hoe die moeten worden opgelost.

Deze verzen gaan over de rechtspraak. In de woestijn zijn de rechters aangewezen over een aantal personen (Ex 18:25). Hier gebeurt het in verband met de steden (vgl. 2Kr 19:5; 8) waarin ze, verstrooid over het land, zullen wonen. In het land wordt rechtgesproken in de poorten van de stad. Het aantal rechters zal ook afhangen van het aantal inwoners per stad.

Mozes schrijft voor hoe de lagere rechtbanken moeten worden ingesteld. Niet elke kwestie tussen leden van het volk moet voor het hoogste gerecht behandeld worden. In ons leven als gemeente is er ook verschil in geschillen die om een uitspraak van de hele gemeente vragen en individuele kwesties. Niet elke kwestie moet voor de hele gemeente worden gebracht, zoals niet elk geschil tussen de Israëlieten in Jeruzalem moet worden beslecht. God verwacht dat gelovigen zaken onder elkaar kunnen regelen. Ieder gelovige kan een ‘rechter’ zijn als hij geestelijk gezind is (Gl 6:1), zoals iedere gelovige priester kan zijn als hij geestelijk gezind is.

In de Dt 16:18-20 staan de normen die rechters moeten hanteren. Die normen worden door God bepaald. De nadruk ligt op gerechtigheid, een woord in Dt 16:20 dat twee keer achter elkaar wordt genoemd. De hoofdzaak is dat er rechtvaardig recht wordt gesproken, dat wil zeggen zoals God is en de dingen ziet. Een bewuste afwijking van de norm die God heeft gegeven, is een buigen van het recht.

Er moet door de rechter naar de aangeklaagde worden gekeken als iemand die hij nog nooit heeft gezien en niet kent. Dat voorkomt dat de rechtspraak door persoonlijke vooroordelen wordt beïnvloed (Sp 18:5; Sp 24:23). De rechter moet niet om te kopen zijn (Ex 23:8). Het leven in en het bezit van het land hangt voor henzelf en voor hun nakomelingen af van een rechtvaardige rechtspraak.

Het gaat hier om mensen die de juiste gezindheid bezitten om tussen broeders een uitspraak te doen. Dat is een moeilijke zaak. Je bent niet zomaar een rechter, je bent er niet zomaar aan toe om naar een broeder of zuster te gaan om hem of haar op iets verkeerds te wijzen. Het ‘rechtspreken’ in de gemeente, is iets dat iedere gelovige moeten kunnen doen: “Of weet u niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En als door u de wereld wordt geoordeeld, bent u dan onwaardig voor [de] geringste rechtszaken? Weet u niet, dat wij engelen zullen oordelen? Hoeveel te meer [de] dingen van dit leven? Als u dan rechtszaken hebt over de dingen van dit leven, stelt dan daarover hen die in de gemeente niet geacht zijn! Ik zeg het tot uw beschaming. Is er dan onder u niet één wijze, ook niet één, die uitspraak zal kunnen doen tussen zijn broeders?” (1Ko 6:2-5).

Het behandelen van zulke zaken in de gemeente is een voorbereiding op de dienst in het vrederijk, waar we engelen zullen oordelen, wat betekent dat wij zullen zeggen wat zij moeten doen (1Ko 6:3). We kunnen slechts regering uitoefenen, nadat we onszelf hebben leren kennen zoals Hij ons altijd heeft gekend. Die kennis krijgen we ten volle wanneer we “geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus” (2Ko 5:10).

Het gaat om de balk en de splinter (Mt 7:3-5). De splinter is niet goed, die moet eruit. Helpen bij het verwijderen van de splinter uit het oog van de broeder kan pas als de balk uit het eigen oog is weggedaan. Als iemand iets over de splinter zegt, moet niet verwezen kunnen worden naar een balk in zijn eigen oog. De ‘rechter’ moet niet zelf aan te klagen zijn.

Copyright information for DutKingComments