Deuteronomy 16:5

Inleiding

Met de Dt 16:1-17 van dit hoofdstuk wordt het deel dat in Deuteronomium 12:1 is begonnen, afgesloten. Het is de climax ervan. Het gaat hier niet om de priesters, maar om het volk in verbinding met de plaats die de HEERE heeft uitgekozen om Zijn Naam te laten wonen. Vanaf Dt 16:18 komt meer het staatsrechtelijke aspect van het leven in het land aan de orde, hoewel ook dat in verbinding wordt gebracht met de woonplaats van de HEERE. Die plaats moeten ze zoeken.

Het hoogtepunt voor die plaats is als alle mannen daarheen optrekken, drie keer in het jaar, om daar feest te vieren voor het aangezicht van de HEERE. Deze feesten komen vier keer voor in de boeken van Mozes. Dat gebeurt niet als een loutere herhaling, maar in overeenstemming met het karakter van elk van die boeken.

1. In Exodus 23 en Exodus 34 worden de feesten genoemd

a. in verbinding met de wetten die God aan Mozes heeft gegeven (Exodus 23) en

b. bij de verbondsbevestiging na de geschiedenis met het gouden kalf als God in genade met Zijn volk handelt (Exodus 34).

Ze staan in verband met het verbond.

2. In Leviticus 23 maken de drie feesten deel uit van zeven hoogtijdagen. Ze staan in het priesterboek. De feesten zijn een gelegenheid om offers te brengen tijdens een heilige samenroeping. Daar zien we de feesten ook in hun profetische samenhang. Ze verwijzen naar bepaalde tijdsperioden in het plan van God met Zijn volk.

3. In Numeri 28-29 wordt over de feesten gesproken tot het volk in de woestijn, op weg naar het land. God laat Zijn rechten op het volk gelden. De offers ter gelegenheid van die feesten noemt Hij “Mijn offergave” (Nm 28:2). Dat is om aan te tonen wat God voor Zichzelf verlangt. Dat is mooi, juist in een woestijnsituatie.

4. In Deuteronomium 16 staan de feesten in verbinding met de plaats waar God woont. Het hele volk komt samen, niet bij de ingang van de tent der samenkomst, zoals dat gebeurt in Leviticus en Numeri, maar in Jeruzalem, bij de tempel.

Ons samenkomen kent karaktertrekken van Leviticus. In het samenkomen met de broeders en zusters brengen we de eenheid van Gods volk tot uiting. Het kent ook de karaktertrekken van Deuteronomium. In Deuteronomium staat alles in het enkelvoud. Het gaat er niet in de eerste plaats om dit samen met alle andere Israëlieten te doen, maar om een persoonlijke ontmoeting met de HEERE op die plaats. Zo brengen we, als we samenkomen, allemaal samen, maar ook allen persoonlijk onze offers van lof en dank aan God. God ziet het hart van ieder van de Zijnen.

Het Pascha en het Feest van de ongezuurde broden horen bij elkaar, het is een eenheid. Het Feest van de eerstelingsgarve hoort bij het Wekenfeest. Het Feest van de eerstelingsgarve valt altijd in de week van de ongezuurde broden. Zeven weken later, in de derde maand, wordt het Wekenfeest gevierd. In de zevende maand worden ook drie feesten gevierd. De drie grote feesten vallen zodoende in de eerste, derde en zevende maand.

Deze feesten hangen samen met de oogst. Het Feest van de eerstelingsgarve wordt gevierd als de gersteoogst rijp is geworden. Daarna komt, zeven weken later, de tarweoogst. Dan wordt het Wekenfeest gevierd met de eersteling van de tarweoogst (Ex 34:22) in de vorm van de twee beweegbroden. De volgende fase van de oogst is de wijnoogst. Ten slotte vindt de olijvenoogst plaats.

Als de hele oogst binnen is, wordt het Loofhuttenfeest gevierd, het feest van de hele inzameling. Dan is de oogst ook al bewerkt: het persen van de druiven en het dorsen van de tarwe is gebeurd. Vanaf het allereerste begin tot de laatste fase, van de eerste tot de zevende maand, zijn het oogstmaanden. De feesten markeren het begin en het einde ervan: “Ook het Feest van de oogst, van de eerste vruchten van uw werk, van wat u op de akker gezaaid hebt. En het Feest van de inzameling, aan het einde van het jaar, wanneer u [de vruchten] van uw werk van het veld ingezameld hebt” (Ex 23:16).

Pascha en ongezuurde broden

“Abib” (Dt 16:1) betekent ‘groene aren’. Dat spreekt van een nieuw begin, het is als het ware de lente. Het begint met het slachten van het Pascha. Daarvan is zes keer sprake in de Bijbel en elke keer vanuit een ander gezichtspunt, dat wil zeggen in overeenstemming met het karakter van het boek waarin het wordt genoemd.

1. In Exodus 12 wordt het Pascha voor de eerste keer genoemd, daar ontstaat het feest (Ex 12:11). Alle volgende keren zal het een herinneringsfeest zijn, maar de eerste keer is het de werkelijkheid van de verlossing. Het is het eerste feest dat genoemd wordt in verbinding met het ingaan in het land.

In Egypte is het gevierd in de huizen. In het land, en daarover gaat het in dit boek, mag het alleen gevierd worden op de plaats waar de HEERE woont. Wat eens in de huizen van de Israëlieten heeft plaatsgevonden, vindt in het land plaats in verbinding met het huis van God, de tempel.

Het stelt de centrale gedachte voor dat het Gods bedoeling is geweest een volk te verlossen te midden waarvan Hij kan wonen. Hij heeft niet alleen een volk bevrijd van het oordeel, maar dat gedaan met een doel. Dit doel wordt hier voorgesteld, terwijl er teruggedacht wordt aan wat we ‘de geboorte’ van Gods volk kunnen noemen.

2. In Leviticus 23 is het Pascha het uitgangspunt voor het bereiken van de sabbatsrust (Lv 23:1-5). Het Pascha is het begin van de maanden (Ex 12:2). In de profetische toepassing van Leviticus 23 ziet de sabbat op de tijd dat God kan rusten in de hele schepping.

3. In Numeri 9 geeft het Pascha kracht om door de woestijn heen te gaan en het einde van de reis te bereiken (Nm 9:1-14).

4. In Deuteronomium 16 staat het in verband met het land en het samenkomen bij de HEERE (Dt 16:1-2; 2Kr 30:1-5; 2Kr 35:1; 16-19; Ea 6:19).

5. In Jozua 5 is het volk het land ingegaan en dient het Pascha als een terugblik naar het uitgangspunt (Jz 5:10-11).

6. In 1 Korinthiërs 5 wordt gezegd dat Christus het Pascha is (1Ko 5:7b).

Ons feest als christenen bestaat maar uit één feest. Dat ene feest is als wij samenkomen rondom de Heer. Alle feesten, het feestkarakter, komen bij uitstek tot uiting in de eredienst. Christelijke feestdagen komen niet in de Bijbel voor.

Helaas hebben in de loop van Israëls geschiedenis zowel het Pascha als het Loofhuttenfeest voor het volk van God steeds meer hun betekenis verloren. Aan het einde van hun geschiedenis, als koning Josia het Pascha viert, blijkt dat de betekenis van het Pascha al sinds de dagen van Samuel verloren is gegaan: “Een Pascha zoals dit was in Israël niet [meer] gehouden, vanaf de tijd van de profeet Samuel” (2Kr 35:18a). Voor het Loofhuttenfeest geldt dat zelfs al sinds de dagen van Jozua (Ne 8:18).

Het Pascha is “voor de HEERE”, dat wil zeggen, in Zijn tegenwoordigheid, bij Hem (Dt 16:1-2). Hij verlangt ernaar dat Zijn volk bij Hem komt. Zo spreekt de Heer Jezus over “Mijn gastverblijf” (Mk 14:14), een verblijf waar Hij met Zijn discipelen het Pascha wil vieren. De HEERE begeert vurig dat zij voor Hem feestvieren en Hem brengen wat Hem toekomt, een rijke offerdienst van brandoffers en dankoffers. Het wordt hier tegen de individuele Israëliet gezegd.

Het gedeelte begint met “brood van de ellende”, of ‘brood van verdrukking’, in Dt 16:3 en eindigt met “werkelijk blij zijn” in Dt 16:15. Als we bij Hem komen, spreken we niet alleen over de heerlijkheden van de Heer Jezus, maar ook over onze ellende. Dat mogen we niet vergeten, of denken dat het iets minderwaardigs is. Aan het einde van zijn leven spreekt de grote apostel Paulus, die over zoveel zegeningen heeft gesproken, over zichzelf als de grootste van de zondaren (1Tm 1:15). En hét hoofdstuk over aanbidding in dit boek, Deuteronomium 26, spreekt daar ook over (Dt 26:5-8). We moeten nooit vergeten waar we vandaan komen.

Er is geen verheven niveau zonder dat er ook ‘brood van de ellende’ aan verbonden is. We zien dat ook in Efeziërs 1 waar we lezen over het zoonschap, maar verbonden met “de verlossing … door Zijn bloed” en “de vergeving van de overtredingen” (Ef 1:5-7). Dit is het ‘Pascha-aspect’ van de dag van de Heer als we samenkomen als gemeente om het avondmaal te vieren aan de tafel van de Heer.

Pascha is wat God voor mij geweest is, hoe Hij het oordeel afwendde en mij verloste uit Egypte en mij bracht in het land. Het avondmaal heeft te maken met de vraag van de Heer Jezus Hem te gedenken in wat Hij heeft gedaan. In het avondmaal gedenken wij Hem Die het Lam is en Zich in overeenstemming met de wil van de Vader heeft overgegeven. De Heer wil trouwens dat dit gedenken niet alleen bij Zijn avondmaal gebeurt, maar “alle dagen van uw leven” (Dt 16:3). We mogen nooit vergeten dat Hij ons ten koste van Zichzelf heeft verlost en ons tot Zijn eigendom heeft gemaakt.

De periode van “zeven dagen” (Dt 16:4) stelt ons hele leven voor. Ons hele leven lang mag er “in heel uw gebied”, dat is op alle terreinen van het leven, niets ongezuurds, dat is iets van de zonde, aanwezig zijn. Dat moet ik bedenken op de plaats waar de Heer Jezus woont. In het hele land mag niets zijn wat de gedachten en harten verontreinigt. Vandaar dat er steeds dat ‘brood van de ellende’ bij moet. Dat zal ertoe leiden dat we telkens opnieuw van onze verlossing onder de indruk komen en dat we niet teren op oude gevoelens.

Het Pascha mag niet worden gevierd naar eigen inzicht of op een plaats naar eigen verkiezing (Dt 16:5). De eerste brief aan de Korinthiërs is de enige brief die in de volle zin van het woord aan een plaatselijke gemeente is gericht (1Ko 1:1-2). In die brief wordt gesproken over de viering van het avondmaal aan de tafel van de Heer (1Ko 10:14-17; 1Ko 11:23-26). Die viering hoort dan ook bij de plaatselijke openbaring van het lichaam van Christus. Daar komen gelovigen samen, niet zomaar in hun eigen steden, maar op de grondslag van de ene gemeente. Daar is Hij in het midden.

Het Feest van de ongezuurde broden vieren we in de huizen. Wij mogen leven, zeven dagen, vanuit het Pascha. Die periode is tegelijk weer een voorbereiding voor een volgend Pascha.

De plaats waar de HEERE woont, is een heerlijk aantrekkingspunt voor het hele volk. Dit leeft in het hart van Hizkia. Hij laat de uitnodiging uitgaan naar alle twaalf stammen (2Kr 30:1). Het hele volk moet welkom zijn op die plaats. Enkelen komen naar Jeruzalem (2Kr 30:11). Dan kan hij het feest vieren, ondanks dat velen niet zijn gekomen.

Het Pascha wordt gevierd aan het einde van de dag (Dt 16:6). Het symboliseert dat de dood van de Heer Jezus een afsluiting is. Het oude is voorbij. De demonische machten zijn overwonnen. De bevrijding is een feit.

In Dt 16:7 lijkt het erop alsof het volk naar zijn tenten terugkeert, nadat ze het Pascha hebben gegeten. Maar het Feest van de ongezuurde broden hoort er helemaal bij. Op de laatste dag is er nog een bijzondere samenkomst (Dt 16:8). Daarna is het feest afgelopen, dat wil zeggen na zeven dagen, en keert het volk terug naar zijn tenten (2Kr 30:21; 2Kr 35:17).

Copyright information for DutKingComments