Deuteronomy 2:36

Sihon in de hand van Israël gegeven

Tegenover de broedervolken heeft Israël hun bezit moeten respecteren. Van hun erfdeel hebben zij niets in bezit mogen nemen, want dat hebben die broedervolken van de HEERE gekregen. Er zijn ook volken die zij op hun weg naar het beloofde land zijn tegengekomen, tegenover wie zij een heel andere houding hebben moeten aannemen. Met die volken moesten ze de strijd aangaan als die niet bereid waren het land te geven. Ook die volken mochten de Israëlieten trouwens niet hooghartig benaderen.

Sihon heeft eerst de kans gekregen om zonder strijd het land af te geven. Hij heeft echter geweigerd en zo door eigen schuld zijn land, zijn rijk en zijn leven verloren. De verharding van zijn hart door de HEERE is de bevestiging van zijn onbuigzame houding.

Sihon was de koning van de Amorieten. Hesbon behoorde oorspronkelijk bij de Moabieten, maar de Amorieten hadden het veroverd (Nm 21:26-29) en de Moabieten verdreven. Al in het gebied aan de woestijnzijde van de Jordaan moesten de Amorieten verdelgd en het land geërfd worden.

De HEERE heeft Zijn volk het land gegeven. Zijn volk moest het alleen nog in bezit nemen. Wat God geeft, moet door ons veroverd worden. Hij zou het ons zonder strijd in de schoot hebben kunnen werpen, maar Hij heeft ervoor gekozen dat we het moeten veroveren. Hij wil dat we laten zien dat we waarderen wat Hij geeft, door ons ervoor in te spannen het te verwerven. Tevens leert Hij ons dat we ook voor de strijd afhankelijk zijn van Hem.

Wij moeten leren waar we moeten strijden en waar we de strijd moeten ontlopen. Die strijd is overigens niet een strijd tegen gelovigen, maar tegen systemen en leringen. Het gebied vóór de Jordaan is evenzeer het erfdeel als het beloofde land aan de andere zijde van de Jordaan. Er zijn meer zegeningen dan de eigenlijke zegeningen van het land. Naast de zegeningen van het land – voor ons: de hemelse zegeningen – zijn er ook aardse zegeningen, zoals voedsel, kleding, gezondheid. Van deze laatste zegeningen is het gebied vóór de Jordaan, het gebied aan de woestijnzijde van de Jordaan, een beeld.

Ook een geestelijke zegen als de wedergeboorte is een aardse zegen, een zegen voor de aarde. Zulke geestelijke zegeningen vinden we bijvoorbeeld in de brief aan de Romeinen. Als we daar lezen over rechtvaardiging en andere gevolgen van de dood van de Heer Jezus, heeft dat te maken met ons leven als een rechtvaardige op aarde die een woestijn is geworden.

Als de Heer Jezus in Johannes 3 spreekt over “de aardse dingen” (Jh 3:12), doet Hij dat naar aanleiding van wat Hij eerder heeft gezegd over het “opnieuw geboren” worden (Jh 3:3-8). Daarna gaat Hij spreken over de “de hemelse” dingen en vertelt dan over het eeuwige leven (Jh 3:13-16). God wil dat we ook de aardse zegeningen uit Zijn hand ontvangen.

Het in bezit nemen van het gebied vóór de Jordaan wordt hier voorgesteld als de wil van God. Het slot van het boek Ezechiël beschrijft de verdeling van het land in de toekomst, wanneer de Heer Jezus zal regeren. Daar zien we dat alle stammen een groot stuk van het land hebben en daarbij ook nog een stuk van het gebied in de woestijnzijde van de Jordaan.

Het probleem van de tweeënhalve stam is niet dat ze het gebied vóór de Jordaan, aan de woestijnzijde ervan, wilden, maar dat ze alleen dat gebied wilden en niets van het land. Het hele volk heeft achtendertig jaar geleden het land versmaad en daardoor al die tijd in de woestijn gezworven. De tweeënhalve stam heeft niets geleerd en ze wilden ook nu het land niet in. Het is Gods bedoeling dat wij het ‘gebied vóór de Jordaan’ bezitten, maar dan wel zoals Hij het heeft gegeven.

In de Reformatie was er weinig oog voor de hemelse zegeningen. Alleen de aardse zegeningen werden gezien. Hoe is bij ons de verhouding tussen het genieten van de aardse zegen en de hemelse zegen? Een indicatie daarvan geven onze gebeden. Wat zijn de onderwerpen? Bidden we hoofdzakelijk voor gezondheid, werk en gezin of spreken we met de Heer vooral over de geestelijke groei en het welzijn van onszelf, onze familieleden en de leden van Gods gemeente? Het is niet zo moeilijk om iets te zeggen van de tweeënhalve stam, maar hoe zit het met ons?

We kunnen de aardse zegeningen bezitten op de manier van Sihon en Og. Dan bezitten we de aardse zegeningen zoals de wereld die bezit. Veel ongelovigen hebben ook een goede gezondheid en kleding, terwijl gelovigen ziek kunnen zijn en gebrek kunnen lijden. Het in bezit nemen van de hemelse zegeningen begint met het in bezit nemen van de aardse zegeningen. De HEERE zegt in Dt 2:24 en in Dt 2:31 dan ook: “Begin … in bezit te nemen.”

God geeft Sihon aan Israël over. Zo kunnen ook wij in geestelijke kracht voortgaan in het besef dat geen geestelijke stad voor ons te hoog is (Dt 2:36). Ook ons stelt de Heer alles ter beschikking. Dat is geen dogma, maar iets dat we in de praktijk leren. Paulus staat aan het einde van zijn leven als het ware in de vlakten van Moab en kijkt terug op zijn woestijnreis en kan zeggen: “Ik heb de goede strijd gestreden” (2Tm 4:7), waarbij geen stad te hoog was.

Copyright information for DutKingComments