Deuteronomy 33:2

Inleiding

Na bijna tweeduizend jaar christendom is het verbazingwekkend dat God nog zoveel van de zegeningen laat zien, zoals hier aan Israël. Aan Israël doet Hij dat aan het einde van dit boek waarin het falen zo nadrukkelijk in de laatste hoofdstukken wordt beschreven. De laatste woorden van Mozes, de man Gods, zijn woorden van zegen. Zo neemt hij afscheid van hen, met woorden die tot op deze dag nagalmen.

Er is een vergelijking te maken met de zegen die Jakob over zijn zonen uitspreekt in Genesis 49 (Gn 49:1-28). Jakob spreekt over de geschiedenis van Israël zoals die zich door de tijd heen zal ontwikkelen. De beschrijving van die geschiedenis laat het falen van het volk in hun trouw aan God zien. Dat komt overeen met het lied van Mozes in het vorige hoofdstuk. In het hoofdstuk dat we nu voor ons hebben, geeft Mozes geen geschiedenis en spreekt daarom niet over falen. Hij beschrijft de toestand van de stammen in de tijd van het vrederijk.

Mozes spreekt niet alleen maar goede wensen uit. Hij heeft het over de zegen van God voor een hersteld volk. Dit hoofdstuk toont alle stammen in het bezit van de belofte, de zegen van het land. In iedere zoon (stam) wordt iets gezien van Gods voornemen met Zijn volk zoals dat in het vrederijk zijn vervulling zal vinden. Het hele volk, elke stam, is nodig om dit voornemen in zijn volheid te zien.

Het is al gezegd, maar het is goed het nog een keer te zeggen en in gedachten te houden, dat we op drie manieren een gedeelte van de Bijbel kunnen uitleggen. Dat geldt ook voor de zegen van Mozes:

1. De eerste uitleg is de letterlijke. Voor wat Mozes van de stammen zegt, betekent het dat elk van de stammen aan het einde van het boek Jozua zijn eigen erfdeel zal hebben.

2. De tweede uitleg is de profetische. Dit houdt in dat de zegen die Mozes hier uitspreekt, zijn volle vervulling in het duizendjarig vrederijk zal vinden, onder de regering van de Messias.

3. De derde uitleg is de geestelijke. Dan gaat het over de toepassing voor ons, wat wij hiervan kunnen leren voor ons leven in geloof.

De HEERE komt tot Zijn volk

Mozes wordt zes keer “de man Gods” genoemd (Dt 33:1; Jz 14:6; 1Kr 23:14; 2Kr 30:16; Ea 3:2; Ps 90:1). Een man Gods is iemand die in een tijd van verval als enkeling Gods rechten erkent en in zijn leven laat zien. Zo iemand heeft zicht op de actuele situatie van Gods volk en getuigt daartegen om het volk weer op Gods weg te brengen. Zo iemand heeft ook oog voor Gods uiteindelijke doel met Zijn volk en dat is het te zegenen. Daarom kan deze man Gods, voordat hij de Nebo beklimt, afscheid van zijn geliefd volk nemen door elke stam te zegenen. Wat een afscheid!

Met prachtige beeldspraak, geleend van de dageraad en de toenemende glans van de zon, wordt de majesteit van God op een sublieme manier beschreven (vgl. Ri 5:4-5; Ps 68:7-8; Hb 3:3-4). God verschijnt als Goddelijk licht van Sinaï en werpt Zijn stralen op de hele omgeving, terwijl Hij Israëls tocht naar Kanaän leidt. In deze beschrijving van de verschijning van God wordt God voorgesteld als komend van het zuiden.

Mozes begint met een indrukwekkende beschrijving van Gods verschijning aan Zijn volk. “Sinaï” is het begin van de reis en “Seïr” geeft het einde ervan aan (Dt 1:2). De reis zelf wordt overgeslagen. Alleen het “gebergte Paran” wordt genoemd, het gebied waar zij hun kamp opslaan nadat ze bij Sinaï zijn vertrokken en nog niet hebben gefaald. Alle falen wordt overgeslagen.

De “tienduizenden heiligen” ziet op het volk van God Zelf. God wordt hier te midden van hen gezien. Er is sprake van de wet als “een vurige wet voor hen”. Het geven van de wet op de Sinaï is immers met donder en bliksem gepaard gegaan (Ex 19:16-18).

De HEERE “heeft de volken lief”. ‘De volken’ zijn de stammen van Israël. Gods hand is over hen. Aan Zijn voeten luisteren zij naar Hem (vgl. Lk 10:39). De wet, het Woord van God, is de erfenis van het volk (Ps 119:111a). God heeft die zegen door Mozes aan hen gegeven. Het land kan niet in bezit genomen en genoten worden als er geen liefde is voor wat God heeft gezegd.

Mozes wordt hier koning van zijn volk genoemd. Hij is een type van de ware Koning, de Heer Jezus, Die in liefde Zijn gezag uitoefent. Daarom kan van de gelovigen van de gemeente worden gezegd dat zij zijn overgebracht “in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde” (Ko 1:13). De Zoon is de Heer Jezus als het Voorwerp van de liefde van de Vader. Als zodanig oefent Hij nu gezag uit over de levens van hen die Hem als Heiland en Heer hebben aangenomen.

Copyright information for DutKingComments