Ephesians 4:17

Vroeger en nu

Ef 4:17. Het contrast tussen de Ef 4:17-19 en de voorgaande verzen is groot. De geest van de wereld, waarin ieder voor zichzelf leeft, staat volledig tegenover het lichaam en de leden, waar ieder er is voor de ander. Paulus wijst op het gevaar dat de geest van de wereld zich kan laten gelden in de gemeente. Je moet er altijd op bedacht zijn dat oude gewoonten de kop kunnen opsteken. Het is gevaarlijk te denken dat je vroegere leven geen vat meer op je kan krijgen. De enige garantie om eraan te ontkomen is dicht bij de Heer Jezus blijven.

Dat je deze waarschuwing ernstig moet nemen, zie je aan de inleidende woorden van Paulus. De woorden “dit nu zeg en betuig ik”, leggen grote nadruk op wat hij gaat zeggen. De toevoeging “in [de] Heer” geeft de gemeenschap in de Heer aan die er is tussen de schrijver en de lezers.

Het uitgangspunt voor zijn vermaning is de absolute scheiding die er is tussen de gelovigen en de volken, waartoe ze vroeger wel, maar nu niet meer behoren. De scheiding is radicaal en moet in hun hele wandel, in alles, te zien zijn.

De wandel van de mens hangt sterk samen met zijn “denken”. Het ‘denken’ houdt het gedachteleven in, in de ruimste zin van het woord. Daar ligt de oorsprong van de wandel. Zoals hij denkt, zo leeft hij. Het denken van de mens levert niets op wat van blijvende waarde is: het is ‘vruchteloos’. Hoe heel anders is dat wat God van de gelovige verwacht. De Heer Jezus zegt tegen Zijn discipelen: “Ik heb u gesteld dat u zou heengaan en vrucht dragen en dat uw vrucht zou blijven” (Jh 15:16).

Ef 4:18. Het “verstand” ziet op het vermogen om te kennen, om iets te doorgronden. In de wereld wordt hoog opgezien tegen mensen met een groot verstand. Er worden prijzen uitgereikt aan mensen die knap denkwerk hebben verricht. Als zulke mensen niet met God in verbinding staan door bekering en nieuw leven, is al hun denkwerk in de duisternis verricht. Duisternis heerst overal waar het licht van God niet schijnt. Ze zijn in de duisternis en de duisternis is in hen.

Er is geen leven uit God in hen, ze zijn er “vreemd aan”. Ze hebben het voortdurend op afstand gehouden. Ze willen er geen deel aan hebben. Ze hebben zich ervoor afgesloten. Ze weten er niets van en willen er ook niets van weten.

Deze houding is het gevolg van “de verharding van hun hart”. Het hart is het binnenste, de kern, van de mens. Het is het centrum van zijn hele wezen. Een verhard hart is ontoegankelijk voor het goede en is onverbeterlijk. Het is een cirkel: wie steeds alles afwijst wat van God is, verhardt zijn hart en wie een verhard hart heeft, wijst steeds alles af wat van God is.

Ef 4:19. Nog is Paulus niet klaar met zijn donkere schildering van de mens-zonder-God. Naar God toe is alles vruchteloosheid, duisternis, dood, onwetendheid en verharding. Naar henzelf en hun omgeving toe is er geen gevoel van wat passend is. Hun natuurlijke gevoelens werken niet meer, ze zijn “afgestompt in hun gevoelens”. Wie enerzijds ‘vreemd aan het leven van God’ is, is anderzijds zeer vertrouwd met een leven in de zonde. Daarin voelt iemand zich als een vis in het water.

Zulke mensen hebben zich teugelloos overgegeven aan de meest liederlijke dingen. Met alle gretigheid storten ze zich in elke denkbare ‘uitspatting van liederlijkheid’ (1Pt 4:4). “Onreinheid” ziet dikwijls op seksuele onreinheid. “Gretig” wil zeggen dat er een innerlijke drang naar steeds meer onreinheid is. Er is een onverzadigbare hunkering naar bevrediging van onreine verlangens.

Ef 4:20. Na deze beschrijving van de onstuimige wandel van de volken blijkt het enorme contrast met Christus. Het is opvallend dat Paulus tegenover de leefwijze van de wereld niet een christelijke leefwijze stelt, maar een Persoon. De gelovigen in Efeze hebben geen nieuwe leer aangenomen, maar Christus. Hij is de inhoud van alles wat ze hebben geleerd. Alle plannen van God zijn met Hem verbonden, hebben Hem als centrum en doel. Er is geen waarheid van de Schrift die losstaat van Christus.

De Christus Die aan de Efeziërs is gepredikt, is de Man van Gods rechterhand. Alles wat en Wie Hij is, is volkomen vreemd aan de inhoud van de Ef 4:17-19. Er is geen enkel raakvlak tussen Hem en de volken. Dat betekent dat voor de christen, als met Hem verbonden, het voorgaande voorbij is, dat het verleden tijd moet zijn.

Ef 4:21. Bij de naam ‘Christus’ mag je denken aan de Heer Jezus als de Man van Gods raadsbesluiten. Zo heb je Hem leren kennen nadat je Hem hebt aangenomen als je Heiland en Heer. Dat heeft de deur geopend naar een ongekende heerlijkheid. In die heerlijkheid dring je steeds verder door naarmate je meer over Hem leert kennen. Alle waarheid van God is in Hem aanwezig. Die waarheid zie je, met eerbied gezegd, in levenden lijve in ‘Jezus’.

Bij het gebruik van de naam ‘Jezus’ mag je denken aan Zijn leven toen Hij op aarde was. Paulus noemt Hem niet vaak ‘Jezus’, zonder verdere toevoeging. Hij doet dat alleen als hij op Hem wijst als de nederige Mens op aarde. Paulus doet dat hier om Hem tot Voorbeeld te stellen. Om te weten hoe jij op aarde de waarheid van God kunt uitleven, moet je kijken naar het leven van Jezus.

Ef 4:22. ‘De waarheid in Jezus’ komt in ons leven tot uiting als we de oude mens hebben afgelegd en de nieuwe mens hebben aangedaan. “De oude mens” is de gevallen Adam zoals die in al zijn facetten in alle mensen te zien is: aantrekkelijk of afstotend en alles daartussen. Wij weten dat “onze oude mens met [Hem] – dat is met Christus – gekruisigd is” (Rm 6:6). Dat heeft God ermee gedaan. Het gevolg is dat wij die oude mens ook zo moeten zien, hem moeten afleggen.

Aan die oude mens valt niets te verbeteren. Integendeel, er komen alleen maar misleidende begeerten uit voort die een proces van verderf bevorderen. Bij je bekering is de verbinding met die oude mens en zijn wandel radicaal verbroken. In Handelingen 19 kun je lezen hoe dat bij de Efeziërs is gegaan (Hd 19:18-19).

Ef 4:23-24. In de plaats van het oude is iets geheel nieuws gekomen. Er is een nieuwe bron van denken gekomen, waardoor ook een nieuwe wandel is ontstaan. In die nieuwe wandel wordt “de nieuwe mens” zichtbaar. Die nieuwe mens is helemaal in overeenstemming met Wie God is. Dat is de Heer Jezus ook. Toch is Hij niet de nieuwe mens. Van de nieuwe mens staat dat hij geschapen is. De Heer Jezus is niet geschapen. Maar de kenmerken van de nieuwe mens zijn precies dezelfde als die van de Heer Jezus. Bij Hem en bij God is niets aanwezig dat bij de oude mens hoort. De nieuwe mens zie je overal waar gelovigen de kenmerken van de Heer Jezus vertonen.

De nieuwe mens is ook niet een herstel van de eerste mens, Adam. Je kunt van Adam niet zeggen dat hij geschapen is “in ware gerechtigheid en heiligheid”, want toen hij geschapen werd, was er nog geen zonde. Hij was niet ‘rechtvaardig’, maar onschuldig; hij had geen kennis van goed en kwaad. Die kennis kreeg hij na zijn zondeval. Toen kon hij niet meer het goede, maar alleen het kwade doen.

De nieuwe mens heeft ook kennis van goed en kwaad, maar kiest altijd het goede en wijst het kwade af. ‘Gerechtigheid’ houdt in wat recht is te midden van en tegenover het kwaad. ‘Heiligheid’ houdt in dat we van het kwaad zijn afgezonderd en voor God leven, terwijl we door het kwaad omgeven zijn.

Lees nog eens Efeziërs 4:17-24.

Verwerking: Wat zijn bij jou de verschillen tussen vroeger en nu?

Copyright information for DutKingComments