Ephesians 4:4

De eenheid van de Geest

Ef 4:3. In de vorige verzen hebben we de eigenschappen gezien die nodig zijn, willen we de eenheid van de Geest kunnen bewaren. Laten we nu eens kijken naar het bewaren van de eenheid van de Geest op zich. Dit is een belangrijk gegeven dat vaak verkeerd wordt begrepen. Er staat niet dat we de eenheid van het lichaam moeten bewaren. De eenheid van het lichaam is sinds de Pinksterdag een feit.

Helaas is die eenheid in de praktijk niet bewaard gebleven. Onze onderlinge verdeeldheid als christenen is daar de oorzaak van. We volgen niet allemaal samen de Heer Jezus, maar bijvoorbeeld ieder een favoriete leer of prediker. Onze menselijke voorkeur heeft de voorrang gekregen boven wat God in Zijn Woord over de gemeente zegt.

Het is wel mogelijk om als (plaatselijke) gemeente te laten zien dat er één lichaam is. Dat gebeurt daar, waar de eenheid van de Geest wordt bewaard. De oproep is dan ook niet om ons in te spannen de eenheid van het lichaam te bewaren, maar die van de Geest. Er is maar één Geest en Die hebben allen ontvangen die het evangelie van hun behoudenis geloofd hebben (1Ko 15:1-4; Ef 1:13). Door die ene Geest is ook dat ene lichaam tot stand gekomen toen de Heilige Geest op de Pinksterdag werd uitgestort (1Ko 12:13). Allen nu die de Geest ontvangen hebben, worden opgeroepen de eenheid van de Geest te bewaren. Het is geen oproep aan de individuele christen, maar aan allen die tot het ene lichaam behoren.

Wandelen door de Geest en geleid worden door de Geest (Gl 5:16; 18) kan persoonlijk gebeuren, maar het bewaren van de eenheid van de Geest kan alleen samen met anderen plaatsvinden. De eenheid van de Geest is niet een eenheid in gedachten, een eenheid die verkregen wordt door het met elkaar eens te worden, soms via het sluiten van een compromis. Aan zo’n eenheid heeft de Geest geen deel. Er wordt bedoeld een eenheid die we in het begin van de christenheid zien. Toen was men “een van hart en ziel” (Hd 4:32).

Die eenheid is, evenals die van het lichaam, niet bewaard gebleven. Toch worden we hier wel opgeroepen die eenheid te bewaren, ons daarvoor zelfs ‘te beijveren’, dat wil zeggen ons ervoor in te zetten. Dat kunnen we doen door met onze medegelovigen er zorg voor te dragen dat aan het vlees geen ruimte wordt gegeven. Deze zorg is ontstaan doordat het vlees, het menselijk denken, mogelijkheden heeft gekregen zich te laten gelden in het bewaren van de eenheid van de Geest.

De werking van het vlees is op twee manieren tot uiting gekomen, namelijk door een eenheid te vormen die ruimer is dan die van de Geest of een eenheid te vormen die nauwer is dan die van de Geest.

Een eenheid die ruimer is dan die van de Geest, kom je tegen op plaatsen waar mensen als christen worden geaccepteerd zonder dat ze het zijn. Je ziet dat in kerken en gemeenschappen waarvan iemand lid kan zijn zonder echte bekering en zonder een Godvrezende wandel die daarvan het gevolg is. Men kan daar lid zijn door de doop en het doen van belijdenis zonder dat er in het hart ook maar iets is veranderd. Daar wordt niet de eenheid van de Geest bewaard, maar wordt een menselijke eenheid gevormd en door menselijke belijdenisgeschriften in stand gehouden.

Een eenheid die nauwer, beperkter is dan die van de Geest, zie je overal waar gelovigen die een Godvrezende wandel hebben, worden geweigerd omdat ze niet instemmen met door mensen gemaakte regels. Je komt dit tegen in kerken en gemeenschappen waar eisen worden gesteld die niet van de Heer afkomstig zijn, dat wil zeggen die niet in Gods Woord staan. In de praktijk wordt aan die eisen vaak meer gezag toegekend dan aan het Woord, terwijl het in feite geboden van mensen zijn.

De eenheid van de Geest omvat al Gods kinderen. De enige eis die aan het bewaren van de eenheid van de Geest wordt gesteld, vind je in 2 Timotheüs 2 (2Tm 2:20-22). Daar staat dat men uit een rein hart de Heer moet aanroepen, dat wil zeggen een waarachtig gelovige moet zijn, en in afzondering van het kwaad moet wandelen. Waar op deze manier de eenheid van de Geest wordt bewaard, kan de eenheid van het lichaam zichtbaar worden.

Ik weet niet welke geloofsgemeenschap jij bezoekt, maar hier heb je een toetssteen om te beoordelen of de wijze waarop men samenkomt wel of niet naar Gods wil is. Omdat dit zo’n belangrijk onderwerp is, ben ik er wat uitvoeriger op ingegaan. Er is nog wel meer over te zeggen, maar ik denk dat ik de belangrijkste kenmerken wel heb genoemd. Het is aan ons om ze toe te passen.

Om ze op de goede manier toe te passen wijst Paulus nog op “de band van de vrede”. Al het voorgaande mag je duidelijk zijn, het in praktijk brengen ervan moet gebeuren in vrede. In je ijver zou je óf geen rekening kunnen houden met anderen, óf je zou hun jouw wil kunnen opleggen. In beide gevallen is de vrede zoek. Vrede is niet zozeer de afwezigheid van ruzie, maar meer dat je in harmonie met je medegelovigen ijvert voor het bewaren van de eenheid van de Geest. Als de vrede de band is waarbinnen jij je ijver toont, ben je goed bezig.

Ef 4:4. In de Ef 4:4-6 komt zeven keer het woord “één” voor om zeven aspecten van eenheid voor te stellen. Deze zeven aspecten van eenheid kun je onderverdelen in drie groepen. Ef 4:4 vormt de eerste groep. Daar gaat het om waarachtig gelovigen, om de innerlijke kant van onze eenheid, iets wat we innerlijk delen:

1. Alleen ware gelovigen vormen “één lichaam”;

2. alleen zij bezitten de Heilige Geest inwonend, zij hebben “één Geest”;

3. alleen zij kunnen spreken over “één hoop” van een roeping die is uitgegaan van de God en Vader van onze Heer Jezus Christus.

Aan deze roeping hebben christelijke naambelijders geen deel. Het gaat om de roeping in verband met de hemel waarop de hoop van de gelovige is gevestigd en die in vervulling gaat wanneer de Heer Jezus terugkomt. Dan zullen alle zegeningen waarover we in deze brief horen, volkomen door ons genoten worden.

Ef 4:5. Dit vers toont de tweede groep. De wereld kan niets zien of opmerken van het innerlijke aspect van Ef 4:4. In Ef 4:5 gaat het om de praktische eenheid van de gelovigen die door de wereld wel waargenomen wordt.

1. De wereld kan zien dat de gelovigen leven in onderwerping aan “één Heer”. Hij Zelf is nog niet zichtbaar aanwezig op aarde om Zijn regering uit te oefenen, maar dat Hij gezag heeft, blijkt uit het leven van Zijn onderdanen. Hun belijdenis is, dat zij Christus als Heer erkennen. Zij dienen Hem vrijwillig, voordat de tijd aanbreekt dat ieder dat gedwongen zal doen.

2. Wat niet zozeer zichtbaar, maar wel hoorbaar is, is “één geloof”. Zij die de eenheid van de Geest willen bewaren, belijden één geloofswaarheid, hoe verschillend zij onderling ook zijn.

3. Ook nemen zij ten opzichte van de wereld een totaal andere positie in dan zij die tot de wereld behoren. Dat hebben ze laten zien in “één doop”. De wereld kan er getuige van zijn dat iemand gedoopt wordt. Van de doop gaat het getuigenis uit dat de dopeling de zijde kiest van de Gestorvene en Verworpene Die wij kennen als de verheerlijkte Heer. Door de doop word je afgescheiden van de wereld en van het leven in de zonde en gevoegd bij Christus als Heer, om voortaan in nieuwheid van leven te wandelen (Rm 6:1-4).

De doop is een uiterlijk kenmerk waaraan een nieuw soort levenswandel is verbonden. De wereld neemt dat waar. De wereld ziet mensen die gedoopt zijn tot de Naam van de Heer Jezus, mensen die Hem als hun enige Heer erkennen en één geloofswaarheid belijden.

De doop heeft overigens niets te maken met het lid worden van het lichaam van Christus. Je wordt geen lid van het lichaam van Christus door de doop, maar door het ontvangen van de Heilige Geest.

Ef 4:6. “Eén God en Vader van allen” toont ons het zevende aspect van eenheid. Alle waarachtig gelovigen zijn met God als Vader in verbinding gebracht en mogen Hem zó kennen. Zó dicht zijn de gelovigen bij God gebracht. Tegelijk is Hij ook ver verheven “boven allen”. Hij is immers God en wij blijven schepselen. Hij werkt ook “door allen”. Hij wordt zichtbaar in het leven van al de Zijnen, Hij werkt door hen heen.

Ten slotte is Hij ook “in allen”. Ik denk dat de Heer in Johannes 17 weergeeft wat ‘in allen’ wil zeggen. Daar zegt Hij tegen de Vader: “Ik in hen en U in Mij” (Jh 17:23). De Heer Jezus is in ons, want we hebben het eeuwige leven in de Zoon (1Jh 5:11-12). Doordat de Zoon in ons is, is ook de Vader in ons. Is dat geen geweldige gedachte?

Lees nog eens Efeziërs 4:3-6.

Verwerking: Wat is jouw bijdrage aan het ‘bewaren van de eenheid van de Geest’?

Copyright information for DutKingComments