Esther 6:1

De koning wil Mordechai eer bewijzen

“In die nacht” (Es 6:1), met de klemtoon op ‘die’, juist in deze nacht, wijkt de slaap van Ahasveros. Hij, die over honderdzevenentwintig gewesten gebiedt, kan over geen enkel uur slaap gebieden. Dat komt omdat een Ander niet slaapt: de Bewaarder van Israël (Ps 121:3-4). Hij brengt een wonder in voorzienigheid tot stand. God gaat iets doen wat alleen Hij kan doen. Hoe Hij alles bestuurt, kan niet anders dan ons tot bewondering brengen.

Het is een bijzondere nacht. In deze nacht draait alles om Mordechai. Haman denkt aan hem. Esther zal ook met hem zijn bezig geweest. Ook de koning wordt in die nacht aan hem herinnerd. Dat gebeurt op een merkwaardige manier die duidelijk maakt dat Gods hand de dingen leidt.

Omdat de koning niet kan slapen, vraagt hij om het “gedenkboek”, een boek waarin de gedenkwaardigheden staan opgeschreven, ook wel ”de kronieken” genoemd. Ahasveros heeft zich er vast niet uit laten voorlezen om er door in slaap te vallen. Om in slaap te vallen zijn muziek of zang meer geschikt. God geeft hem in het hart erom te vragen. Uit de vele kronieken wordt juist de rol genomen waarin opgeschreven is wat Mordechai heeft gedaan en daaruit wordt “in de tegenwoordigheid van de koning gelezen”. Het opschrijven is ook “in de tegenwoordigheid van de koning” gebeurd (Es 2:23).

Door het voorlezen van deze gebeurtenis wordt de koning eraan herinnerd aan welk gevaar hij, nu ongeveer vier jaar geleden, heeft blootgestaan, en hoe Mordechai dit kwaad heeft bezworen door het bekend te maken (Es 6:2). We zien hier weer een parallel met de geschiedenis van Jozef. Ook Jozef wordt pas enkele jaren na zijn gesprek in de gevangenis met de schenker bij de farao in gedachtenis gebracht (Gn 40:23; Gn 41:1; 9).

Dat het pas nu aan de koning bekend wordt, is omdat niet alleen Mordechai moet worden geëerd, maar ook Haman moet worden geopenbaard en geoordeeld. In zijn onwetendheid en nalatigheid is Ahasveros natuurlijk geen beeld van God. Wat wel op hem van toepassing is, is dat God op Zijn tijd zowel de Heer Jezus openlijk zal verheerlijken als de satan volkomen zal vernederen. De verheerlijking van de Heer Jezus betekent de vernedering van de satan.

Op de vraag van de koning welk eerbewijs en welke onderscheiding Mordechai voor zijn daad is verleend, is het antwoord: “Er is niets aan hem verleend” (Es 6:3). Het herinnert aan de Heer Jezus Die ook nog niet openlijk voor het oog van de wereld wordt geëerd en vergeten lijkt te zijn (vgl. Pr 9:14-15). Hij is als Messias voor Zijn volk gekomen, maar door hen verworpen (Jh 1:11). In dit opzicht heeft Hij nog niets gekregen (vgl. Dn 9:26a). Voor de wereld schijnt Christus de Verliezer en lijkt de satan de overwinnaar te zijn.

De duivel heeft de Heer Jezus in de grootste vernedering gebracht en Hem de grootste smaad aangedaan. Juist daardoor zijn in Christus de grootste en heerlijkste voortreffelijkheden openbaar geworden, waarvoor God en ook wij Hem eren en bewonderen. De tijd komt dat God gaat handelen om Hem openlijk de eer te geven die Hem toekomt. Voor het geloof heeft God Hem al verheerlijkt, want “wij zien Jezus, met heerlijkheid en eer gekroond” (Hb 2:9) in de hemel. God wacht niet met de verheerlijking van Zijn Zoon, maar heeft Hem na Zijn werk op het kruis direct verheerlijkt bij Zichzelf (Jh 13:31-32).

De koning is klaarwakker. Hij moet een verzuim goedmaken en wel direct. Er mag geen minuut extra meer verloren gaan. In de manier waarop hij zijn verzuim wil goedmaken, is ook onmiskenbaar de hand van God aanwezig. Hij laat niet Mordechai halen om zich te excuseren en hem een grote beloning in geld te geven. Hij had ook zijn wijzen kunnen roepen om met hen te overleggen, zoals hij dat heeft gedaan toen Vasthi weigerde te komen. Nee, hij krijgt de ingeving om te vragen wie er in de voorhof is (Es 6:4).

Dat is een bijzonder merkwaardige ingeving, want het is nog nacht. We weten niet hoelang er uit de kronieken is voorgelezen, voordat gelezen wordt wat Mordechai heeft gedaan. Het is niet aannemelijk dat dit uren heeft geduurd. Het is in elk geval een ongebruikelijk tijdstip om daarop te vragen naar de aanwezigheid van iemand in de voorhof.

Voordat de koning antwoord krijgt op zijn vraag, vertelt de schrijver van het boek ons dat Haman de voorhof is binnengekomen en ook waarom hij daar is. Het geval wil dat – door Gods besturing – Haman net de buitenste voorhof van het huis van de koning is binnengekomen om de koning te zeggen Mordechai te laten ophangen aan de galg die hij voor hem heeft laten oprichten.

Haman is zó ongeduldig om Mordechai gehangen te krijgen, dat hij heel vroeg naar het paleis is gegaan. Hij wil, zodra de koning is opgestaan en voordat die zich met iets anders zou moeten bezighouden, dit voor zijn aandacht brengen. Daartegenover is de koning zó ongeduldig om Mordechai geëerd te zien, dat hij laat vragen wie er in de voorhof is die misschien geschikt is om daarvoor gebruikt te worden.

Wat een wonderbaarlijke samenloop van omstandigheden. Denken we ons de situatie eens goed in. Op het moment dat de koning bezig is met het zoeken naar een gepaste wijze om Mordechai te verhogen, komt Haman de voorhof binnen. Haman is ook bezig met de verhoging van Mordechai, maar dan aan de galg. Dit is geen toeval, maar een besturing van God, Die achter de schermen bezig is voor Mordechai en het volk van Mordechai.

Als de hovelingen de koning hebben verteld dat Haman in de voorhof staat, luidt het bevel van de koning: “Laat hem binnenkomen” (Es 6:5). De kortheid van de mededeling geeft accent aan het dringende karakter van het eerbetoon dat de koning Mordechai wil bewijzen. Het verhoogt ook het dramatische effect dat dit bevel voor Haman zal hebben. De geschiedenis ontwikkelt zich nu in versneld tempo.

Copyright information for DutKingComments