Esther 7:2

Inleiding

Het uur van de waarheid is aangebroken. De rol van Haman is uitgespeeld. Het duivelse plan dat hij voor het ombrengen van Mordechai had bedacht, is verijdeld. Nu moet het duivelse plan van Haman voor het verdelgen van het volk van Mordechai nog teniet worden gedaan. Dat zal gaan gebeuren en wel door een smeekbede van Esther. Voor ons ligt hier de les dat God graag wil uitredden op grond van het gebed van Zijn volk. Dat geldt voor ons en dat geldt ook voor het gelovig overblijfsel in de eindtijd. Het is een enorme aansporing voor ons om meer te bidden voor Gods volk!

Het verzoek van Esther

Ahasveros komt met Haman naar koningin Esther om met haar te drinken (Es 7:1). Het staat er alsof Haman door de koning bij de hand wordt genomen. Haman heeft niets te melden, maar slechts te doen wat de koning wil. Zo is het ook in de verhouding tussen God en de satan. De satan is geen gelijkwaardige partij van God, maar slechts een schepsel dat volledig aan God onderworpen is.

Terwijl ze de wijn drinken, stelt de koning ook de tweede dag, dat wil zeggen de dag van de tweede maaltijd, de vraag aan Esther wat haar vraag is en wat haar verzoek is (Es 7:2). Zijn aanbod blijft van kracht. Hij is niet van gedachten veranderd en is niet vergeten dat Esther een vraag heeft en wat hij haar in verbinding daarmee heeft toegezegd.

In haar antwoord doet Esther eerst een beroep op haar persoonlijke verhouding tot de koning die is gebaseerd op genade (Es 7:3). Vervolgens spreekt ze de koning aan op zijn gezindheid van goedgunstigheid. Dan vraagt ze eerst om haar eigen leven; daarna verzoekt ze om het leven van haar volk. Ze zegt nog niet om welk volk het gaat. Wel spreekt ze over “mijn volk”. Daardoor stelt ze het volk als haar eigen, bedreigd bezit voor. De manier waarop ze zich uitdrukt, laat zien dat ze veronderstelt dat het vriendelijke aanbod van de koning getuigt van zijn zorg voor haar en haar volk, een zorg die groter is dan voor wie en welk volk ook.

Ze motiveert haar vraag en haar verzoek voorzichtig. Ze spreekt erover dat zij en haar volk verkocht zijn (Es 7:4), zonder te spreken over een verkoper. De ‘verkoper’ is namelijk de koning zelf! Maar ze vermijdt elke suggestie in die richting. Wel zegt ze dat de verkoop betekent dat zij en haar volk zullen “worden weggevaagd, gedood en omgebracht”. Dat gaat veel verder dan dat zij als slaven en slavinnen zouden worden verkocht. Hoe triest dat ook zou zijn, in dat geval zou ze gezwegen hebben, want dat zou geen uitzonderlijk lot geweest zijn. Dat heeft de geschiedenis wel laten zien in wat het volk is overkomen in Egypte, Assyrië en Babel. Nu echter zijn ze verkocht om uitgeroeid te worden.

De betekenis van het laatste deel van Es 7:4 is waarschijnlijk dat in geval van verkoop als slaven en slavinnen de nood van de slavernij niet zou opwegen tegen de last die de koning ervan zou hebben. Esther zegt daarmee dat slavernij alleen niet genoeg is om de koning lastig te vallen. Dat ze de koning nu toch lastig valt, betekent dat de situatie veel ernstiger is dan dat het ‘slechts’ om slavernij zou gaan. Het gaat om leven en dood.

God wil werken door het gebed van de Zijnen. God brengt ons in moeilijkheden, opdat wij voorbede leren doen voor Zijn hele volk met een beroep op Zijn genade. Esther heeft geen zwaard om zich te verdedigen, maar een veel effectiever wapen: een smeekbede. Als we dat allemaal meer en indringender zouden gebruiken, hoezeer zou dat het volk van God ten goede komen. God zou meer zegen kunnen geven.

Copyright information for DutKingComments