Esther 8:11

Het bevel van de koning bekendgemaakt

De brief die Mordechai dicteert, is een brief “in naam van koning Ahasveros” (Es 8:10). Wat Mordechai spreekt en laat opschrijven, zijn de woorden van de koning. Dat de brief inderdaad van de koning afkomstig is, is te zien aan het zegel dat met de zegelring van de koning op de brief is aangebracht. Alles wat Mordechai beveelt, draagt het gezag en het stempel van de goedkeuring van de koning. Nadat de brief is vertaald, worden de brieven verzonden. Haman verzond zijn brieven door ijlboden (Es 3:13), Mordechai verzendt ze “door middel van ijlboden te paard”. De boden van Mordechai zijn veel sneller en kunnen de nieuwe wet zo snel als maar mogelijk is in het rijk verspreiden.

In deze tweede wet staat aangegeven op welke manier de Joden de dreiging van de eerste wet kunnen afwenden (Es 8:11). Hun wordt door de koning gezegd dat ze zich mogen verzamelen. Samenzijn geeft kracht en bemoediging. Wij ervaren dat wanneer we als gelovigen samenkomen terwijl de wereld ons bedreigt (vgl. Hd 4:23-31). Het is niet goed als gelovigen de eigen bijeenkomst verzuimen (Hb 10:25) omdat ze dan een gemakkelijke prooi voor de tegenstander worden. In de onderlinge bijeenkomst bouwen de gelovigen elkaar op en vermanen ze elkaar om trouw te blijven aan de Heer.

Haman heeft zijn wet uitgevaardigd om “alle Joden weg te vagen, te doden en om te brengen” (Es 3:13). De wet van Mordechai draait het om en staat de Joden toe om allen die hen bedreigen, waar ze ook wonen, “weg te vagen, te doden en om te brengen”. De vijanden moeten volgens de eerste wet de vrouwen en kinderen van de Joden doden en hun bezit plunderen. In de wet van Mordechai staat dat de Joden de vrouwen en kinderen van de vijanden mogen doden en hun bezit plunderen. Mordechai stelt zijn volk in staat zich te verdedigen tegen ieder die hen bedreigt, zonder dat hij hen oproept tot een willekeurige slachting.

De wet van Mordechai heeft hetzelfde werkingsgebied en dezelfde geldigheidsduur als die van Haman (Es 8:12). Het gaat om het hele gezagsgebied van koning Ahasveros en het betreft die ene dag, “de dertiende [dag] van de twaalfde maand, dat is de maand Adar”. Op die dag mogen de Joden in overeenstemming met het geschrevene dat als wet is uitgevaardigd, “klaar … staan om zich te wreken op hun vijanden” (Es 8:13). Dit staat tegenover het eerste bevel, dat uitgevaardigd en openbaar gemaakt is “aan alle volken, zodat ze op die dag klaar zouden staan” (Es 3:14) om de Joden uit te roeien.

Mordechai krijgt de vrije hand om alles te doen wat nodig is. Zo zal de Heer Jezus straks Zijn volk langs de weg van strijd naar de overwinning leiden. Hij zal Zijn nu nog verdeelde volk weer tot één volk maken en hun de kracht geven om als één volk de vijanden te verslaan (Js 11:14).

De uitgebreide overeenkomsten tussen de twee wetten verhogen het effect van de verschillen. Het voornaamste onderscheid is dat de rollen zijn omgekeerd en dat de Joden aan hun vijanden mogen doen wat hun vijanden is opgedragen om aan hen te doen. Dit past in de oudtestamentische opdracht om kwaad met kwaad te vergelden, naar het beginsel van vergelding zoals de wet zegt: “Oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet” (Ex 21:24). Voor de nieuwtestamentische gelovige geldt dat hij geen kwaad met kwaad moet vergelden, maar dat hij leert verdragen en zoeken wat goed is voor alle mensen (Rm 12:17).

De bekendmaking van de wet loopt parallel met de eerste bekendmaking, behalve dan dat de ijlboden nu bereden zijn (Es 8:14; Es 3:15a). Er is meer haast geboden bij de uitredding van het volk dan bij de dreigende uitroeiing van het volk. Als we dit toepassen op het evangelie, zien we dat het evangelie een kracht is die de diepst gevallen mens die onder het oordeel ligt, van het oordeel kan redden. Maar er is haast geboden om het evangelie te brengen. De boodschap van genade moet als het ware de boodschap van oordeel inhalen.

De toestemming om weerstand te bieden komt van het hoogste gezag, voor ons van God. Het houdt in dat Hij vóór ons is. We hebben alle reden deze strijd moedig aan te vangen. De vijand is op het kruis geoordeeld – zie vers 7, waar de koning verwijst naar de ophanging van Haman – en de Overwinnaar is met ons. God zegt als het ware: ‘Zie wat Ik voor jullie op het kruis heb gedaan.’ Dan mogen wij zeggen: “Als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn?” (Rm 8:31b). We zijn als gelovigen niet op aarde gelaten om de gelukkigste mensen te worden, maar om bevrijd te worden van onze eigen wil, opdat we ons voor Zijn zaak zullen inzetten. We hebben de grootste zegeningen gekregen (2Pt 1:3-4), maar zet het ons ook aan tot een trouw dienen van Hem?

Copyright information for DutKingComments