Esther 9:26-27

Instelling van het Purimfeest

Mordechai legt de viering van de verlossing schriftelijk vast en stelt al de Joden in alle gewesten van koning Ahasveros, “dichtbij en ver weg”, daarvan op de hoogte (Es 9:20-21). Geen Jood, hoever hij ook van Susan verwijderd woont, is van dit feest buitengesloten, maar hoort ervan. Het Purimfeest is voor alle Joden. Zoals hij bevel heeft gegeven voor de verlossing, zo beveelt hij de gedachtenis daaraan.

Het vaststellen van gedenkdagen is ook gebeurd bij de uittocht uit Egypte. De HEERE heeft de opdracht gegeven die verlossing te gedenken in de maand Abib, de eerste maand (Ex 13:3-4). Daarvoor is de jaarlijkse viering van het Pascha voorgeschreven (Ex 12:1-14). Het Pascha vindt voor ons zijn tegenhanger in Christus: “Want ook ons Pascha, Christus, is geslacht” (1Ko 5:7). Het avondmaal is een gedachtenismaal, waarbij we terugdenken aan de dood van Christus aan Wie wij de verlossing te danken hebben (1Ko 11:23-26).

Het Pascha en andere gedenkdagen zijn voorgeschreven in de wet van Mozes (Lv 23:5-44). Van het Purimfeest als gedenkfeest staat niets in de wet van Mozes. Het Purimfeest komt voor het eerst in de Bijbel hier voor. Het is een nieuw feest. De eerdere feesten vallen allemaal in de eerste zeven maanden van het jaar. Het Purimfeest valt in de laatste maand van het jaar en komt dan ook niet in conflict met enig ander feest.

Mordechai wijst er in zijn schrijven op dat de te vieren dagen gehouden moeten worden als dagen waarop de Joden rust hebben gekregen van hun vijanden (Es 9:22). Ook de maand waarin de dagen vallen, krijgt nadruk. Het “is de maand die voor hen veranderd was van verdriet in blijdschap en van rouw in een feestdag”. Hierdoor verklaart hij dat het niet om slechts twee dagen gaat, maar dat de hele maand, de laatste maand van het jaar, het stempel van de grote omkeer ten goede draagt.

Aan de maaltijden en de blijdschap die er op die dagen zijn, wordt uitbundig uiting gegeven door het zenden van geschenken aan elkaar én door “gaven te geven aan de armen”. Dit laatste is bedoeld om hen die niet in staat zijn feest te vieren, in staat te stellen eraan deel te nemen. Het geven van geschenken aan elkaar is een uitwisseling van geschenken. Je geeft iets en je krijgt iets. Dat is niet zo met het geven van gaven aan de armen. Daar wordt alleen gegeven. Het volk leert hier geven zonder iets terug te verwachten. Dat leert de Heer Jezus ons ook (Lk 6:33-35).

Wat Mordechai beveelt, sluit aan bij wat het volk al begonnen is te doen (Es 9:23). Daarom is dit bevel geen zware zaak. Elk bevel van de Heer Jezus sluit aan bij de verlangens van hen die bij Hem horen. Het vieren van het avondmaal, waarvan Hij heeft gezegd “doet dit tot Mijn gedachtenis” (1Ko 11:24-25), is geen onaangename plicht, maar een groot verlangen van allen die Hem liefhebben. Het is dan ook onbegrijpelijk dat er in de christenheid groepen zijn die zeggen dat elke week het avondmaal vieren een beetje te veel van het goede is.

In de Es 9:24-25 volgt een samenvatting van de gebeurtenissen die tot de instelling van het Purimfeest hebben geleid. Het is een samenvatting van wat in Esther 3-8 is beschreven. Haman wordt hier “de tegenstander van alle Joden” (Es 9:24) genoemd, wat aansluit bij de brief van Mordechai, die ook gericht is “aan al de Joden” (Es 9:20). Haman heeft het plan beraamd de Joden om te brengen en daarvoor “het ‘pur’, dat is het lot” geworpen. Dat heeft hij gedaan om hen “in verwarring te brengen en hen om te brengen”. Hier wordt voor de tweede keer (Es 3:7) het woord “pur” gebruikt. Het komt in het volgende gedeelte nog zes keer voor, waarvan vijf keer in het meervoud, ”purim”.

Vervolgens wordt Esther als pleitbezorgster voor de Joden bij de koning genoemd (Es 9:25). Op haar verzoek heeft de koning brieven laten uitgaan die tot gevolg hebben gehad dat het kwaad dat Haman heeft bedacht, op zijn eigen hoofd is neergekomen. Het resultaat is dat Haman en zijn zonen aan de galg zijn gehangen. Mordechai wordt niet genoemd en ook de verdediging van de Joden niet. Het hoofdthema van de samenvatting is Haman, zijn plan en zijn einde. Met de dood van Haman en zijn zonen is een einde gekomen aan alle angst.

Het Purimfeest houdt de belofte van God in dat Hij Zijn volk volkomen zal verlossen. Het is de zekerheid dat God in de grootste nood Zijn volk zal uitredden. Het volk zal in de eindtijd deze ervaring nog een keer opdoen, in wat genoemd wordt de “benauwdheid voor Jakob” (Jr 30:7) waaruit God Zijn volk zal verlossen.

De samenvatting vormt de achtergrond van de naam die aan deze feestdagen wordt gegeven. Dat blijkt uit het woord “daarom” waarmee Es 9:26 begint. Het woord ‘purim’ is het meervoud van ‘pur’. De dagen worden Purim genoemd omdat het om meerdere dagen gaat.

De woorden van de brief van Mordechai én wat ze zelf hebben gezien en beleefd, brengen de Joden tot het besluit om dit Purimfeest van twee dagen “op de vastgestelde tijd ieder jaar” te vieren (Es 9:26-27). Ze houden dit feest dan ook niet alleen omdat Mordechai dat schriftelijk heeft bevolen, maar ook omdat ze hebben meegemaakt wat in dit feest wordt herdacht. Dit laat ons in beeld de prachtige combinatie van het geschreven Woord van God en onze gevoelens zien. Het lezen en bestuderen van Gods Woord mag geen louter verstandelijke aangelegenheid zijn, maar moet ons hart raken. De verplichting om dit feest te vieren geldt niet alleen voor henzelf, maar is ook “voor hun nageslacht en voor allen die zich bij hen zouden aansluiten”.

De regel is dwingend voor elke volgende “generatie, elk gezin, elk gewest en elke stad” (Es 9:28). Het Purimfeest is blijvend (in alle tijden) en overal (alle plaatsen) geldig. Tijd en ruimte zijn onbegrensd. De dubbele ontkenning voor de handhaving van de viering onderstreept het verbod er ooit mee op te houden. Het betekent dat het Purimfeest door hen en hun nageslacht nooit mag worden overgeslagen en nooit mag eindigen.

Het feest moet jaarlijks en van geslacht tot geslacht door de Joden worden gevierd ter gedachtenis aan dit wonderwerk dat God voor hen gedaan heeft. Het moet een blijvende herinnering zijn die elke generatie doorgeeft aan de volgende generatie, opdat elke nieuwe generatie daardoor ertoe wordt gebracht haar hoop op God te stellen (Ps 78:5-7).

Het gedeelte van de Es 9:20-32 is begonnen met een brief van Mordechai en eindigt hier met een gemeenschappelijke brief van “koningin Esther, de dochter van Abichaïl samen met de Jood Mordechai” (Es 9:29). In deze brief bekrachtigen zij met al hun gezag de instelling van het Purimfeest. De Joden in het hele rijk krijgen dit schrijven. Niemand mag er onwetend over zijn dat deze dagen zijn vastgesteld en moeten worden gehouden (Es 9:30-31).

Het is de tweede keer dat Esther “de dochter van Abichaïl” wordt genoemd. De eerste keer is dat bij de gelegenheid dat zij kandidaat is om de plaats van Vasthi in te nemen (Es 2:15). Dan is zij nog helemaal onbekend. Nu is zij koningin en geeft het volk het voorschrift met betrekking tot het Purimfeest. De toevoeging van de naam van haar vader maakt duidelijk waar haar afkomst ligt; ze maakt deel uit van haar eigen volk. Hetzelfde geldt voor de toevoeging van “Jood” aan de naam “Mordechai”. Hij is groot in het wereldrijk van de Meden en Perzen, maar hoort bij zijn eigen volk. Dat geldt ook voor Christus aan Wie wij onze behoudenis te danken hebben. Van Hem lezen we: “Want de behoudenis is uit de Joden” (Jh 4:22). Dat mogen we nooit vergeten.

De brief bevat ook “woorden van vrede en trouw”. De “woorden van vrede” betreffen de toestand van vrede en rust die is ontstaan op veertien Adar na de gewelddadigheden op dertien Adar. De “woorden van … trouw” slaan op het trouw in acht blijven nemen van de voorschriften van het Purimfeest. De toepassing voor ons is dat woorden van vrede en woorden van trouw of waarheid bij ons ingang krijgen als de Heer Jezus en Zijn volk, de gemeente, hun plaats in ons hart hebben.

In de brief wordt ook geschreven over het vasten en het daarbij behorende luide weeklagen. Wat geschreven is over het vasten, sluit aan bij het vasten waartoe Esther de Joden vóór haar bezoek aan de koning heeft opgeroepen (Es 4:16). Het weeklagen sluit aan bij de klacht van Mordechai en de andere Joden bij het bekend worden van de wet van Haman (Es 4:1; 3).

Ten slotte wordt het bevel van Esther aangaande het Purimfeest vastgesteld en in een boek geschreven (Es 9:32). Dat betekent dat een kopie van de brief in de geschiedkundige jaarverslagen of kronieken van de koningen van Medië en Perzië is opgenomen, waardoor het grote belang ervan wordt onderstreept.

God doet geen wonderen voor een enkele dag, maar om in eeuwige gedachtenis gehouden te worden. Wij mogen met de Prediker zeggen: “Ik weet dat alles wat God doet, voor eeuwig blijft; niets is eraan toe te voegen, niets ervan af te doen, en God doet [het] opdat men vreest voor Zijn aangezicht” (Pr 3:14).

Copyright information for DutKingComments