Ezekiel 16:28

Jeruzalem gaat maar door met zondigen

Het kwaad dat Jeruzalem bedrijft, kent geen einde (Ez 16:23). De Heere HEERE (Adonai Jahweh) spreekt er een tweevoudig “wee” over uit, zo gruwelijk is het voor Hem. Jeruzalem gaat door met afgoderij en bouwt een verhoging voor zichzelf en maakt hoogten voor zichzelf op elk plein (Ez 16:24). Ze gebruikt niet alleen al bestaande hoogten, maar voegt er naar believen nieuwe aan toe.

De hoogten worden op de drukste plaatsen, de kruispunten, gebouwd, om zich daar schaamteloos aan ontucht in geestelijke zin over te geven (Ez 16:25). Jeruzalem is een aantrekkelijke handelspartner, die haar aantrekkelijkheid op afschuwelijke wijze misbruikt om betrekkingen met andere volken aan te knopen. Ze gaat diep in het verderf om bij anderen in het gevlei te komen. Ze gaat ook breed in het verderf, want van haar hoererijen sluit ze niemand uit.

De HEERE noemt enkele van de voornaamste hoererijen. Jeruzalem bedrijft hoererij “met de Egyptenaren”, dat wil zeggen dat ze de goden van de Egyptenaren overneemt en die dient (Ez 16:26). Dat is begonnen in de tijd van koning Salomo. Mogelijk ziet dit ook op de politieke stroming in Israël die haar toevlucht heeft gezocht bij Egypte en die de Egyptische gebruiken heeft nagevolgd. De zwaargebouwde postuur van de Egyptenaren is misschien voor Jeruzalem iets geweest om jaloers op te zijn. Zo wil zij er ook uitzien en indruk maken. Jeruzalem importeert als het ware de Egyptische cultuur. Dat is een klap in het gezicht van de HEERE, Die in Jeruzalem wil wonen en Zijn volk uit Egypte heeft verlost. Jeruzalem verwekt Hem met die hang naar Egypte tot toorn.

Ook wij moeten beseffen dat wij de Heer grote oneer aandoen als wij dingen van de wereld weer een plaats geven in ons leven. Hij heeft ons getrokken uit “de tegenwoordige boze eeuw” (Gl 1:4). Hoe zouden we dat waaruit Hij ons getrokken heeft weer op de een of andere manier opzoeken en in ons leven ruimte bieden om daar onze steun bij te zoeken? Wij lijken dan op een hond die is teruggekeerd naar zijn eigen uitbraaksel of op een gewassen varken dat teruggaat naar de modder om zich daarin weer rond te wentelen (2Pt 2:22). Als we dat doen, verwekken wij Hem tot toorn en zal Hij ons moeten tuchtigen. “Als wij ontrouw zijn – Hij blijft trouw” (2Tm 2:13), dat wil zeggen trouw aan Zichzelf, wat inhoudt dat Hij ons in Zijn trouw zal tegenkomen als wij een weg van ontrouw gaan.

De HEERE strekt Zijn hand in oordeel tegen Jeruzalem uit en maakt haar toegewezen deel aan voedsel kleiner door toe te staan dat de vijand zeggenschap over het land en daarmee over de oogst krijgt (Ez 16:27). In de tijd van de richters zijn het vooral de Filistijnen die de HEERE tot tuchtiging van Zijn volk gebruikt (Ri 10:7; Ri 15:11; 1Sm 4:1-10). Zij zijn in die tijd Israëls erfvijanden en dat zijn ze nog steeds. Zelfs zij zien het schandelijk gedrag van Jeruzalem. Met “de dochters van de Filistijnen” worden de steden van de Filistijnen bedoeld.

Na het zich overgeven aan de afgodendienst van Egypte bedrijft Jeruzalem hoererij “met de Assyriërs”, dat wil zeggen dat ze de afgoden van Assyrië omarmt (Ez 16:28). Deze afgoden worden door de koningen Achaz en Manasse in Jeruzalem binnengehaald (2Kn 16:7; 2Kn 21:3). Jeruzalem is werkelijk onverzadigbaar in haar drang naar afgoderij. Hoererij met de Assyriërs ziet ook op de partij die politieke en militaire steun zoekt bij de koning van Assyrië (2Kr 28:16; Hs 5:13; Hs 7:11).

Nadat Assyrië als wereldmacht heeft afgedaan en Babel de wereldmacht in handen heeft, zoekt Jeruzalem handelsbetrekkingen met Chaldea, dat is Babel (Ez 16:29). Dat opent de deur voor het binnenkomen van de Babylonische afgoderij. En als een afschuwelijk refrein klinkt het, dat ze ook daardoor niet van afgoderij verzadigd raakt.

Copyright information for DutKingComments