Ezekiel 19:12

De verdroogde wijnstok

In de tweede gelijkenis wordt Israël, “uw moeder”, vergeleken met een wijnstok (Ez 19:10; vgl. Jr 2:21). Het is een weelderige wijnstok. De “sterke takken” herinneren aan machtige heersers die op de troon van David hebben geheerst (Ez 19:11). Zedekia is de tak die omhoog rijst tussen de vele takken. Hij wordt tot koning verheven boven de hem omringende prinsen uit het huis van David en schittert te midden van hen. Hij lijkt toekomst te hebben door de zonen die hem geboren zijn, “de veelheid van zijn takken”.

De toorn van de HEERE ontbrandt echter tegen hem vanwege zijn goddeloosheid (Ez 19:12). Daarom wordt hij met grimmigheid van het koningschap weggenomen. Dat gebeurt door “de oostenwind”, dat zijn de Babyloniërs, die het instrument van de grimmigheid van God zijn. Die ‘oostenwind’ zorgt ervoor dat al de vrucht van de wijnstok opdroogt, dat wil zeggen dat al het welvarende van het land verdwijnt.

Het overblijfsel van Israël wordt “geplant in de woestijn”, dat wil zeggen dat het wordt weggevoerd naar Babel, “een dor en dorstig land” (Ez 19:13). Babel is in die tijd een vruchtbaar land, maar voor de Israëliet is het figuurlijk een land zonder vrucht.

Het vuur dat uit de takken komt (Ez 19:14), is een zinspeling op de opstand van Zedekia. Dat vuur verteert echter hemzelf en hen die zich onder zijn invloed bevinden, “zijn uitlopers [en] zijn vrucht”. Het resultaat is dat het over en uit is met de heerschappij van het huis van David: er zit “aan hem geen sterke tak [meer]”.

Ezechiël zingt dit klaaglied wanneer het oordeel nog niet over Zedekia is gekomen. Hij ziet echter in het geloof deze afloop van het koningshuis en heeft daarover diep getreurd. De loop van de gebeurtenissen bevestigt zijn profetische blik en maakt dat dit klaaglied in het geloof – “dit is een klaaglied” – tot een klaaglied over de werkelijkheid is geworden – “en het werd tot een klaaglied”.

Copyright information for DutKingComments