Ezekiel 28:11

Klaaglied over de koning van Tyrus

Als de HEERE het oordeel over de vorst van Tyrus heeft beschreven, spreekt Hij weer tot Ezechiël (Ez 28:11). Hij geeft hem de opdracht een klaaglied aan te heffen over de vorst van Tyrus, die Hij nu “de koning” van Tyrus noemt (Ez 28:12). Hij geeft hem ook de woorden van dit klaaglied die hij namens Hem tegen de koning van Tyrus moet uitspreken.

Eerst wordt aan de koning voorgehouden welke voorrechten hij allemaal heeft gekregen (Ez 28:12-15). Achter de beschrijving van deze koning in zijn volkomenheid in wijsheid en schoonheid doemt de bovennatuurlijke gestalte van de satan op. De koning van Tyrus kan met de satan geïdentificeerd worden. Daarom kan er ook worden verwezen naar Eden, de hof van God, als een plaats waar hij aanwezig is geweest (Ez 28:13). Daarbij zullen we niet moeten denken aan het paradijs op aarde (Genesis 2-3) – want daar is hij als de slang gekomen (Gn 3:1) –, maar aan Gods hof in de hemel.

Bijna alle edelstenen die hier genoemd worden, vinden we ook in de eerste, tweede en vierde rij op de borsttas van de hogepriester (Ex 28:17-20). De volgorde is daar anders en de drie stenen die in de derde rij op de borsttas worden genoemd (Ex 28:19), ontbreken hier. Het gaat niet om een vergelijking met de functie van de hogepriester, maar om de schittering van de positie die door de edelstenen wordt weergegeven.

Deze pracht maakt op een Jood en vooral op een priester – en dat is Ezechiël – grote indruk. Daarbij komt dat zijn hele persoon bedekt is met edelgesteente, dat wil zeggen heerlijkheid uitstraalt, en niet, zoals bij de hogepriester, slechts een deel van zijn persoon. De tamboerijnen en fluiten symboliseren feestelijke blijdschap (Gn 31:27; 1Sm 10:5).

De satan is van oorsprong een cherub, die door God is aangesteld met een speciale zorg voor Zijn heilige berg (Ez 28:14). God heeft hem zijn volkomen schoonheid gegeven, evenals zijn functie en zijn muzikale capaciteiten. God heeft hem volmaakt geschapen, want God schept niets dat onvolmaakt is. Vanaf de dag dat deze cherub is geschapen, is hij ook volkomen in zijn wegen (Ez 28:15). Hij doet wat God van hem verwacht, hij beantwoordt aan het doel waartoe God hem heeft geschapen. Het gaat allemaal goed. “Totdat” het moment komt waarop God ongerechtigheid in hem vindt.

De bevoorrechte, beschermende cherub wordt hoogmoedig op zijn positie (Ez 28:16) en op alles wat God hem heeft gegeven. Al zijn handelingen zijn tot dan toe handelingen tot eer van God. Dat verandert wanneer hij onafhankelijk van God gaat handelen en dus tegen God in opstand komt. Dan komt er geweld in hem op en begint hij te zondigen. God kan hem dan niet meer in Zijn tegenwoordigheid handhaven en verwijdert hem van Zijn berg. De cherub die tot satan – satan betekent: tegenstander, aanvaller of aanklager – is geworden, wordt weggedaan uit het midden van de andere cherubs, dat zijn de “vurige stenen”. Dit is het moment waarvan geschreven staat: “Want de duivel zondigt van [het] begin af” (1Jh 3:8a). Vanaf nu kan hij niet anders dan zondigen.

De oorzaak van de val van de satan is zijn hoogmoed (1Tm 3:6), veroorzaakt door zijn schoonheid (Ez 28:17). Daardoor wordt ook zijn wijsheid te gronde gericht. Echte wijsheid is het vrezen van God, ofwel eerbied voor God, maar dat is er bij de satan vanaf dat ogenblik niet meer bij.

Het oordeel dat God over Tyrus voltrekt, laat niets van alle roem en welvaart van deze machtige koning over. Hij wordt ter aarde geworpen. Andere machthebbers, die hem eerst zo hebben bewonderd, kijken nu verachtelijk op hem neer. Tyrus is op een oneerlijke manier aan haar welvaart gekomen (Ez 28:18). De heiligdommen die ze in bezit heeft gehad, getuigen daarvan. Met heiligdommen kunnen haar paleizen zijn bedoeld, maar ook haar afgodstempels.

Beide plaatsen hebben “een overvloed van … ongerechtigheden” als kenmerk gehad, die ze heeft bedreven en die het gevolg zijn van haar “oneerlijke handel”. Tyrus heeft het vuur van het oordeel zelf veroorzaakt. Alle brandstof daarvoor heeft ze zelf verzameld. God hoeft het alleen maar aan te steken. Daardoor is de stad een hoop as geworden voor de ogen van allen die ernaar kijken.

Allen die Tyrus kennen, zijn ontzet over de val van deze eens zo machtige, welvarende en indrukwekkende handelsstad (Ez 28:19). Van de val van Tyrus gaat een dreiging uit die verschrikking veroorzaakt. Het is een waarschuwing voor alle andere handelssteden om zich te realiseren dat er een God is Die alles ziet en beoordeelt. Voor Tyrus is het te laat om zich te bekeren. De stad is voor eeuwig te gronde gegaan.

Copyright information for DutKingComments