Ezekiel 3:18

Wachter over het huis van Israël

Na zeven dagen van ontzetting over wat hij heeft gezien en gehoord, komt het woord van de HEERE tot hem (Ez 3:16). Hij krijgt te horen wat zijn profetische taak zal zijn. Er is dit keer geen sprake van een visioen. De HEERE – Jahweh, de Heer Jezus – Zelf komt tot hem als het Woord. Dit gaat verder dan dat Ezechiël alleen woorden hoort. Wat hij hoort en de Persoon Die spreekt zijn Dezelfde. Het ziet op de vereenzelviging van het Woord en de Persoon van Christus (Jh 1:1).

De HEERE spreekt hem aan als “mensenkind” (Ez 3:17). Deze uitdrukking luidt, zoals eerder is opgemerkt, in het Hebreeuws ben adam, dat is ‘zoon van Adam’, en geeft aan dat het gaat om iemand die tot het menselijk geslacht behoort. Hierdoor wordt het contrast tussen de verhevenheid van de hemelse Spreker, de Zoon van God, het eeuwige Woord, en een sterfelijk, aards mensenkind duidelijk getekend.

De HEERE zegt tegen hem dat Hij hem tot wachter over het huis van Israël heeft aangesteld. Een wachter is iemand die waarschuwt als er gevaar dreigt (Js 21:6; Jr 6:17). Het woord voor ‘wachter’ komt van het Hebreeuwse woord voor vooroverbuigen, wat iemand op een toren doet om nog scherper te kunnen zien. Ezechiël moet, als hij een woord uit de mond van God hoort, het volk namens Hem waarschuwen. Als het volk volhardt in zijn zonde zal het namelijk omkomen.

Ezechiël moet ook voor of met het oog op de HEERE en niet alleen namens Hem waarschuwen. De dreiging van het oordeel gaat namelijk van de HEERE uit. Hij stelt Ezechiël als wachter aan tussen Zich en het volk, opdat Hij het oordeel niet hoeft te laten komen.

Deze opdracht legt een grote verantwoordelijkheid op Ezechiël. Hij moet in zijn dienst niet bang zijn voor het volk, maar voor de HEERE ingeval hij weigert het woord te spreken dat de HEERE hem te spreken geeft (vgl. Am 3:8). Later wordt deze opdracht herhaald, aan het begin van het vierde deel van het boek (Ez 33:1-9). God bepaalt de dienst van de Zijnen. Daaraan heeft de dienaar zich te houden. Bij ontrouw gaat de dienaar niet vrijuit (Sp 24:11-12). Paulus was zich dit ook goed bewust (1Ko 9:16).

Dan worden Ezechiël vier gevallen voorgesteld die hij in zijn dienst zal tegenkomen en waarvan God hem de verantwoordelijkheid voorstelt. Twee keer gaat het om de goddeloze (Ez 3:18-19) en twee keer om de rechtvaardige (Ez 3:20-21). Zowel de prediker als degene tot wie wordt gepredikt, heeft een eigen verantwoordelijkheid. Ezechiël moet prediken omdat God het zegt. Het resultaat ervan is een zaak van God. Opmerkelijk is ook nog dat Ezechiël zijn medeballingen niet zozeer als groep moet aanspreken, maar individueel, hoofd voor hoofd.

Eerst komt het woord over de goddeloze. Als God tegen de goddeloze zegt dat hij zal sterven en Ezechiël waarschuwt hem niet, dan is Ezechiël schuldig aan diens bloed (Ez 3:18). Waarschuwt hij de goddeloze wel, dan heeft Ezechiël zijn eigen leven gered (Ez 3:19). Het oordeel komt over de goddeloze om zijn eigen moedwillige overtreden en zijn volharden in het kwaad.

Dan is er een woord met betrekking tot het waarschuwen van een rechtvaardige die onrecht begaat (Ez 3:20). Een rechtvaardige is iemand die in de weg van God wandelt (vgl. Lk 1:6). Het gaat daarbij alleen over de praktijk, het uiterlijk, en niet over het innerlijk, over het feit of iemand leven uit God heeft. Komt er in de levenswandel van zo iemand een verandering ten kwade, dan moet de profeet hem waarschuwen. Als hij dit nalaat, brengt hij dezelfde schuld over zich als in het geval dat hij heeft nagelaten de goddeloze te waarschuwen (Ez 3:18).

Het gaat om een rechtvaardige die zich van zijn gerechtigheid afwendt en onrecht begaat. Het woord ‘bekeren’ in Ez 3:19 en ‘afwenden’ in Ez 3:20 is in het Hebreeuws hetzelfde woord. Een rechtvaardige die zich afwendt, bekeert zich dus van zijn gerechtigheid. Zo’n rechtvaardige keert zich moedwillig af van de dingen die in de ogen van de HEERE goed zijn. Het gaat niet om een aanvankelijk onbewuste zonde of om een eenmalig zondigen. Het gaat om een gerichte keuze om een andere weg in te slaan. Zo iemand heeft het Woord van God tot zijn beschikking, maar kiest ervoor om niet te luisteren.

Voor zo iemand zal de HEERE “een struikelblok” leggen en daardoor “zal híj sterven”. Het struikelblok dat de HEERE voor de rechtvaardige legt, is geen verzoeking tot zonde, want “Hijzelf verzoekt niemand” (Jk 1:13). Het gaat om een test van wat iemand belijdt. We kunnen denken aan omstandigheden die de HEERE toelaat waardoor een rechtvaardige in een crisis terechtkomt. Wat doet hij dan? Als hij de verkeerde weg opgaat, moet hij worden gewaarschuwd. Als dat niet gebeurt, is hij, die dit had moeten doen, schuldig aan de ondergang van de rechtvaardige. Al de rechtvaardige daden van de rechtvaardige helpen hem niet meer. De waarde ervan vervalt als hij voortgaat op zijn zondige weg.

Ezechiël moet niet alleen de goddeloze en de afgedwaalde rechtvaardige waarschuwen, hij moet ook de rechtvaardige waarschuwen die nog niet is afgedwaald (Ez 3:21). Dat is een preventief waarschuwen, opdat de rechtvaardige niet tot zonde komt. Ezechiël moet niet alleen het verlorene zoeken, maar ook waken over hen die de rechte weg gaan om hen daarop te houden. Dit is waken over de zielen (Hb 13:17).

De verantwoordelijkheid is groot, ook voor ons, om mensen te waarschuwen. We weten dat we daarin wel eens falen. Dan kunnen we dat belijden. Ook voor bloedschuld die in die gevallen op ons rust, is vergeving mogelijk (1Jh 1:9).

Copyright information for DutKingComments