Ezekiel 3:7

Ezechiël eet de boekrol op

In het geval van Jeremia is het voldoende dat de HEERE zijn mond aanraakt om hem Zijn woorden te geven (Jr 1:9). Bij Ezechiël gaat Hij anders te werk. De HEERE geeft hem de opdracht de boekrol op te eten die Hij hem aanbiedt (Ez 3:1). Dat betekent dat hij moet spreken wat de HEERE hem ingeeft en niets anders (vgl. Jr 1:9; Jr 15:16). Ook maakt het duidelijk dat de boodschap die hij doorgeeft, deel van hem zelf is. Hij moet zich de inhoud en strekking van het Godswoord dat hem wordt toevertrouwd eigen maken (vgl. Jh 6:52-53). Zo moet hij tot het huis van Israël spreken. Zijn hele persoon is betrokken bij de profetieën die hij zal uitspreken.

Ezechiël opent zijn mond om het woord te ontvangen (Ez 3:2). Hij toont daarmee zijn bereidwilligheid om te eten. Hij uit geen bezwaren, wat anderen wel hebben gedaan toen zij werden geroepen (Ex 3:11; 13; Ex 4:1; 10; 13; Jr 1:6; Jn 1:3). Dan geeft de HEERE hem de rol om die op te eten. Hij zegt erbij dat Ezechiël, die een mensenkind is en helemaal afhankelijk is van Hem, zijn buik te eten moet geven (Ez 3:3). De rol komt van Hem, het zijn woorden van God. Zo moeten wij Zijn Woord in ons hart bewaren (Ps 119:11).

Het woord moet in zijn buik, dat is in zijn innerlijk, komen. Hij moet zijn binnenste, zijn diepste gevoelens, vullen met de rol, dat wil zeggen met de woorden van God. Hij moet helemaal vol zijn van de boodschap die hij moet brengen, zodat er geen ruimte voor iets anders is. Zo is de Heer Jezus altijd volkomen in de dingen van Zijn Vader (Lk 2:49). Voor iets anders is geen ruimte. Zo moeten wij alleen naar de Heer Jezus kijken en van al het andere afzien (Hb 12:2).

Als Ezechiël de boekrol eet, wordt die in zijn mond zoet als honing (vgl. Jr 15:16a; Ps 119:103; Op 10:8-9). Het geeft hem de voorsmaak ervan dat het doen van Gods wil een aangename bezigheid zal zijn, hoezeer hij ook van de kant van de mensen tegenstand zal ondervinden.

God zegt tegen dit mensenkind dat hij zich klaar moet maken en naar het huis van Israël moet gaan (Ez 3:4). Tot hen moet hij dan met Gods woorden spreken, niet met zijn eigen woorden. Wij kunnen de boodschap niet zelf uitzoeken en ook niet welke woorden wij gebruiken om Gods boodschap door te geven. Alleen de woorden van God kunnen uitwerking hebben.

Het zijn woorden die het volk waar hij naartoe wordt gezonden, kan verstaan (Ez 3:5). Er is geen tolk nodig en er is ook geen uitlegger nodig. De taal waarin Israël Gods woorden te horen krijgt, is verstaanbaar en begrijpelijk. God laat Zijn Woord altijd op verstaanbare wijze prediken. Het is ook voor onze prediking belangrijk dat wij verstaanbaar en begrijpelijk spreken als we een woord van de Heer aan anderen doorgeven.

Ezechiël wordt niet gezonden naar veel volken die een heel andere taal spreken en met wie hij niet kan communiceren (Ez 3:6). Als de mensen van die volken iets tegen hem zouden zeggen, zou hij hen niet kunnen verstaan. Dan zegt God iets opmerkelijks. Hij zegt dat die vreemde volken ondanks de taalbarrière zouden luisteren als Hij Ezechiël tot hen zou hebben gezonden (vgl. Mt 11:21-23). Hieruit blijkt dat opstandige vooringenomenheid een grotere hindernis vormt om Gods Woord aan te nemen dan een taalbarrière.

Van het huis van Israël moet de HEERE tegen Ezechiël zeggen dat zij niet naar hem zullen luisteren (Ez 3:7). De oorzaak daarvan is dat ze niet naar God willen luisteren. Er is bij hen geen gedachte aan Hem, ze denken niet aan Hem. Dat wordt weergegeven door hun “harde voorhoofd”. Hun houding komt voort uit een groot innerlijk verzet. Hun hardleersheid zegt iets over de gezindheid van hun hart. Ze zijn niet bereid om te luisteren (vgl. Hd 7:51).

Ezechiël moet daar niet van onder de indruk komen. De HEERE zal hem zo toerusten, dat hij zijn boodschap onverschrokken kan brengen (Ez 3:8). Hij zal zijn boodschap even onverzettelijk brengen als zij onverzettelijk zijn in het aannemen daarvan. De HEERE zal zijn voorhoofd als diamant maken (Ez 3:9). Hij krijgt een hard voorhoofd, maar geen verhard hart, wat het volk wel heeft. Door zijn harde voorhoofd zal hij bewaard blijven voor hun intimidatie en voor hun aanvallen om hem het zwijgen op te leggen. Hij hoeft niet bang voor hen te zijn, wat ook hun spottende en dreigende opmerkingen en houding zijn. Ook hun blikken vol haat en afwijzing hoeven hem geen schrik aan te jagen. Het hoort bij hun opstandigheid tegen de HEERE.

Copyright information for DutKingComments