Ezekiel 4:1-8

Inleiding

Ezechiël 4 is een vervolg op een gedeelte dat in Ezechiël 3:22 begint. Ezechiël moet in zijn huis blijven en zijn tong zal aan zijn gehemelte kleven. Hij kan niet vrij onder de ballingen verkeren en mensen waarschuwen. In zijn huis moet hij verschillende symbolische handelingen verrichten om zijn boodschap voor te stellen. Daarin laat hij zien wat er met Jeruzalem zal gebeuren. De HEERE heeft daarmee meerdere doelen:

1. Hij wil de ballingen hierdoor tot nadenken bewegen, opdat ze tot inkeer komen.

2. Hij wil de ballingen hierdoor duidelijk maken dat zij niet op korte termijn zullen terugkeren naar Jeruzalem. De koning van Babel, Nebukadrezar, zal Jeruzalem innemen.

3. De profeet wordt hierdoor met het volk vereenzelvigd en voelt wat zij voelen wanneer Gods tucht over hen komt. Een dienaar van God die zelf lijdt, is veel beter in staat om hen die hetzelfde lijden ondergaan, te begrijpen en te waarschuwen.

De belegering van Jeruzalem uitgebeeld

Ezechiël, weer “mensenkind” genoemd, moet een tegel nemen en daar Jeruzalem op tekenen (Ez 4:1). Hij mag niet spreken, maar hij kan wel communiceren met zijn handen. De tegel die hij moet gebruiken, is een kleitafel, het gewone schrijfmateriaal van de Babyloniërs. Om er goed op te kunnen tekenen moet Ezechiël die vóór zich neerleggen, want hij moet zich goed op de tekening concentreren.

Vervolgens moet hij op de tekening aangeven hoe Jeruzalem belegerd zal worden (Ez 4:2). Hij moet het beleg voor de stad slaan, de stad dus belegeren. De HEERE geeft hem nauwgezette instructies hoe hij dat moet doen. Hij moet er “een schans”, dat is een aanvalstoren, tegen bouwen, er “een belegeringsdam” tegenaan werpen, “legerkampen” ertegen opstellen en rond de hele stad “stormrammen” ertegen inzetten. De mensen zullen zich rondom hem hebben verzameld en hebben begrepen wat hij uitbeeldt.

Als de tekening klaar is, moet Ezechiël “een ijzeren bakplaat” nemen, dat is een plaat waarop men brood bakt (Ez 4:3; Lv 2:5). De bakplaat is een gewoon gebruiksvoorwerp dat meestal van aardewerk is gemaakt. Een ijzeren bakplaat is in die tijd een uniek voorwerp. Die ijzeren plaat moet hij tussen zich en de stad zetten die hij zojuist heeft getekend. De plaat symboliseert “een ijzeren muur” en stelt de scheiding tussen God en Zijn volk voor die het volk veroorzaakt heeft door hun zonden (Js 59:2).

Dan geeft de HEERE Ezechiël de opdracht zijn blik vast op de stad te richten. De blik is een blik vol dreiging. Zoals Ezechiël naar zijn tekening kijkt, kijkt de HEERE naar de stad. Alle gebeden uit de stad dringen niet door tot de hemel. Ze worden tegengehouden door de ijzeren plaat. De band met God is afgesneden, Hij levert Jeruzalem uit aan de vijand.

Terwijl Ezechiël tekent, is het alsof hij zelf de stad belegert. Dat is in zekere zin ook zo. De vijand zal dit wel met de stad doen, maar het is in werkelijkheid God Zelf Die in en door de vijand de stad belegert en daarmee Zijn toorn over de stad brengt. Door de opdracht aan Ezechiël om dit uit te tekenen laat Hij hem beleven wat Hij met de stad gaat doen (vgl. Lk 19:43). Tevens is zijn tekening “een teken voor het huis van Israël”.

Een teken is nodig als woorden niet meer worden gehoord. Valse profeten in Jeruzalem verkondigen dat de ballingen binnenkort zullen terugkeren naar Jeruzalem (Jr 28:2-4). Ook zijn er profeten die profeteren dat Jeruzalem geen zwaard zal zien en geen honger zal krijgen (Jr 14:13-16; Jr 23:16-17). God heeft anders gesproken. De ballingen kunnen, als ze openstaan voor dit teken, zien wat er met Jeruzalem gaat gebeuren.

De jaren van de ongerechtigheid

In de symbolische handeling van de Ez 4:1-3 heeft Ezechiël God voorgesteld in Zijn handelingen met Jeruzalem. In de symbolische handeling die hij nu moet verrichten, stelt hij het volk voor. Daarbij is zijn persoonlijke betrokkenheid groot. Hij moet aan den lijve voelen wat het volk zal meemaken. Het zijn de twee aspecten van de dienst die iedere dienaar moet kennen en doorleven. Hij moet delen in Gods gevoelens over het kwaad en hij moet delen in de smart van hen over wie dit kwaad komt, in het besef deel uit te maken van dit volk en niet beter te zijn dan zij.

God vertelt Ezechiël wat hij moet doen. Ezechiël moet op zijn “linkerzij” gaan liggen en “daarop de ongerechtigheid van het huis van Israël” leggen (Ez 4:4). Het gaat hier uiteraard niet om een plaatsvervangend dragen van de ongerechtigheid. Dat kan alleen de Heer Jezus (Js 53:6; 12). Het gaat om het ondergaan en ervaren van de gevolgen van de ongerechtigheid. De ongerechtigheid van het volk is doen wat slecht is in de ogen van God en het benadelen van hun naasten, hun volksgenoten, op alle terreinen van het leven.

Ezechiël moet de ongerechtigheid op zijn linkerzij leggen, de zij waarop hij ligt. Dat houdt tegelijk in dat hij op de ongerechtigheid ligt. Ezechiël beeldt hierdoor uit dat hij zich met Gods volk in zijn ongerechtigheid vereenzelvigt. Het zal voor het volk een aangrijpende prediking zijn.

De tijd dat hij zo moet liggen, wordt door God gesteld op “driehonderdnegentig dagen”, waarbij Ezechiël voor elk jaar een dag moet lijden (Ez 4:5). Op welke tijdsperiode in de geschiedenis van Israël (de twaalf stammen) de driehonderdnegentig jaar slaat, is niet duidelijk. Meerdere commentatoren nemen aan dat deze periode begint met de scheuring van Israël in twee en tien stammen en dan met name de invoering van de afgoderij door Jerobeam in Israël door het maken van de twee gouden kalveren (1Kn 12:25-30). In elk geval gaat het om de ongerechtigheid, de zonden, van alle twaalf stammen, dat wil zeggen Israël als geheel. Zij vormen Gods volk, hoezeer ze ook gescheiden van elkaar hebben geleefd.

Als die dagen zijn voltooid, moet de profeet op zijn “rechterzij” gaan liggen (Ez 4:6). Op die zij moet hij “veertig dagen” liggen om “de ongerechtigheid van het huis van Juda” te dragen. Ook hier staat een dag voor een jaar. De periode van veertig dagen sluit aan op die van driehonderdnegentig dagen. God zegt namelijk tegen Ezechiël dat hij “vervolgens” een aantal dagen op zijn rechterzij moet gaan liggen en dat hij dit moet doen wanneer hij de dagen op zijn linkerzij “voltooid” heeft.

Dat er voor Juda een extra aantal dagen van het dragen van ongerechtigheid aan wordt toegevoegd, is omdat Juda nog zwaarder heeft gezondigd dan Israël (Ez 23:11-35). Dat wordt door de volgende verzen onderstreept. Daarin gaat het over de belegering van Jeruzalem, waar de Judeeërs zich op dat moment bevinden.

God spreekt tot Ezechiël over de belegering van Jeruzalem. Deze in totaal vierhonderddertig dagen dat Ezechiël op zijn zij ligt, moet hij zijn “blik richten op de belegering van Jeruzalem” (Ez 4:7; Ez 4:3), wat erop neerkomt dat hij naar zijn tekening moet kijken. Hij moet dat doen met “ontblote arm”. De ontblote arm van Ezechiël symboliseert dat God klaarstaat om in oordeel te handelen (vgl. Js 52:10a). Ezechiëls profetie bestaat niet uit woorden, maar uit zijn houding. Alles wat hij uitbeeldt, spreekt met grote kracht tot het geweten.

God zal hem dusdanig in bedwang houden – daarvan spreken de touwen die Hij om Ezechiël heenslaat – dat hij deze zware taak tot het einde toe zal kunnen volbrengen (Ez 4:8). Dit heeft ook een symbolische betekenis. God zegt tegen hem dat hij gebonden zal zijn, “totdat u de dagen van uw belegering hebt voltooid”. Dat betekent dat het dragen van de ongerechtigheid direct verbonden is aan de belegering van Jeruzalem door de legers van de koning van Babel.

Door te spreken over “uw belegering” wordt de belegering van Jeruzalem als een daad van Ezechiël voorgesteld, waarbij we direct moeten bedenken dat we hier symbolisch het handelen van God Zelf met Jeruzalem zien. De touwen maken ook duidelijk dat het volk zich onmogelijk aan dit oordeel van God kan onttrekken. God voert Zijn oordeel uit. Hij zal de stad in handen van Nebukadrezar geven en de inwoners in ballingschap laten wegvoeren.

Copyright information for DutKingComments